ECLI:NL:RBNHO:2022:1355

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB-22_182
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging noodopvang voor asielzoeker en zijn kinderen

Op 14 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een asielzoeker uit Afghanistan, samen met zijn drie minderjarige kinderen een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. De gemeente Haarlemmermeer had besloten de noodopvang voor verzoeker en zijn kinderen te beëindigen, omdat zij volgens de gemeente voldoende zelfredzaam zouden zijn. Verzoeker betwistte dit en voerde aan dat hij en zijn kinderen niet in staat zijn om zelf in hun onderhoud te voorzien, en dat de beëindiging van de opvang in strijd is met het belang van de kinderen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 8 februari 2022, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechter oordeelde dat de belangen van verzoeker en zijn kinderen zwaarder wegen dan het belang van de gemeente om de opvang te beëindigen. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en droeg de gemeente op om de noodopvang te hervatten tot twee weken na de uitspraak in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de kinderen een belangrijke rol spelen in de afweging en dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de beëindiging van de opvang voor de kinderen. De rechter oordeelde dat het voorkomen van een onomkeerbare situatie, zoals het op straat komen te staan van de kinderen, zwaar weegt in deze zaak. Verzoeker heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de gemeente moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/182

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] e.a., te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigden: mr. R.H. Vossebeld en N.J. van der Zee).

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de op grond van de ‘Richtlijn opvang dak- en thuisloze mensen’ verleende opvang verlengd.
In het besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, vergezeld door een tolk, en bijgestaan door zijn gemachtigde en door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar het in deze zaak om gaat
1. Verzoeker is in 1999 als asielzoeker vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen en heeft een woning toegewezen gekregen in Haarlemmermeer. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit gekregen. Hij is later teruggekeerd naar Afghanistan. Verzoeker is, na het overlijden van zijn echtgenote, met zijn drie minderjarige kinderen [kind 1] (geboren [geboortedatum] 2009), [kind 2] (geboren [geboortedatum] 2010) en [kind 3] (geboren [geboortedatum] 2012) vanuit Afghanistan naar Nederland gegaan. Zij zijn op 7 maart 2021 in Nederland aangekomen. Verzoeker heeft inmiddels een eigen inkomen en de kinderen zitten op school in [woonplaats] .
2. Verweerder heeft verzoeker en zijn kinderen (nood)opvang verleend vanaf 8 maart 2021. De reguliere aanvraag voor een maatwerkvoorziening opvang in combinatie met begeleiding is afgewezen omdat verzoeker niet tot de doelgroep behoort. Verweerder acht verzoeker voldoende zelfredzaam. Verweerder heeft de afwijzing in bewaar gehandhaafd. Het hiertegen ingestelde beroep loopt nog (zaaknummer HAA 21/2028). Verweerder heeft de (nood)opvang aan verzoeker verlengd tot en met 2 juni 2021. Daarna heeft Veilig Thuis de kosten van de opvang op zich genomen tot en met 19 juli 2021. Tegen het besluit van 19 mei 2021 tot verlenging van de opvang tot uiterlijk 2 juni 2021 is bezwaar gemaakt en hangende dat bezwaar is verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende hervatting van de opvang na 19 juli 2021. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 15 juli 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:8053) verweerder opgedragen de (nood)opvang met ingang van 19 juli 2021 te hervatten, tot 2 weken na het besluit op bezwaar of totdat verzoeker erin is geslaagd woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter geeft in de betreffende uitspraak aan het standpunt van verweerder met betrekking tot de zelfredzaamheid van verzoeker te onderschrijven. De voorzieningenrechter overweegt verder van oordeel te zijn dat het niet betekent dat er voor verweerder nooit meer een verplichting zou kunnen bestaan om in (nood)opvang te voorzien, al dan niet in de vorm van een algemene voorziening op grond van de WMO. Die rechtsvraag zal in de bodemprocedure(s) moeten worden beoordeeld.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens de belangen afwegend het verzoek toegewezen.
Verweerder heeft de opdracht van de voorzieningenrechter geconcretiseerd in een besluit van 8 november 2021.
Verweerder heeft op 11 januari 2022 de bezwaren van verzoeker tegen het primaire besluit van 19 mei 2021 ongegrond verklaard. In een e-mail van 18 januari 2022 deelt verweerder mede dat de opvang eindigt na 8 februari 2022 onder verwijzing naar de ‘Richtlijn opvang dak- en thuisloze mensen’, versie 14 van 18 januari 2022, waarin is opgenomen dat gemeentes in opvang van niet-rechthebbenden voorzien tot en met 25 januari 2022 met een afbouwperiode van twee weken. Verweerder vermeldt verder dat verzoeker op 9 februari 2022 de sleutels van de unit aan de [locatie] , waar hij laatstelijk verblijft, moet inleveren.
3. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder verplicht moet worden om na 8 februari 2022 de (nood)opvang van verzoeker en zijn kinderen te hervatten.
Het verzoek
4. Verzoeker stelt, kort samengevat, dat hij en zijn drie minderjarige kinderen wel in aanmerking komen voor opvang omdat hij thans zelf niet in staat is om daarin te voorzien. Verzoeker beroept zich daarbij onder meer op van de kant van verweerder gedane toezeggingen. Verder voert verzoeker aan dat hij niet is gehoord alvorens de adviescommissie in de bezwaarprocedure heeft geadviseerd. Daardoor is hem de mogelijkheid ontnomen om zijn standpunt eerder naar voren te brengen. Ook beroept verzoeker zich op het Verdragsrecht en het EU recht waaruit volgt dat verweerder hem en zijn kinderen geen opvang mag onthouden. Er is sprake van strijd met het hogere belang van het kind en het evenredigheidsbeginsel. Verzocht wordt een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van het bestreden besluit en de opdracht aan verweerder om de opvang aan de [locatie] niet te beëindigen tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet behoort tot de doelgroep van de personen die recht hebben op een maatwerkvoorziening in de vorm van opvang, omdat verzoeker zelfredzaam is. De verleende noodopvang was gebaseerd op de ‘Richtlijn opvang dak- en thuisloze mensen’ (coronanoodopvang) en die vervalt vanaf 9 februari 2022. Verweerder stelt daarmee geen grondslag meer te hebben voor het verlenen van de noodopvang. Ook stelt verweerder dat het internationale en EU recht hem niet verplicht tot het verlenen van opvang. Er is geen sprake van schending van de rechten van de kinderen. In de visie van verweerder is er in de situatie van verzoeker geen verschil met andere economisch daklozen. Verzoeker kan tijdelijke bewoning zoeken, bijvoorbeeld in een recreatiewoning, in heel Nederland. De mogelijkheid om terug te keren naar Afghanistan is ook volgens verweerder niet meer redelijk gelet op de situatie in dat land.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet. De voorzieningenrechter zal alleen beslissen op het verzoek om een voorlopige voorziening. De (principiële) gronden die in het beroepschrift naar voren zijn gebracht lenen zich niet voor een beoordeling ervan in een voorlopige voorzieningenprocedure.
7. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er hier een spoedeisend belang is om het verzoek te beoordelen.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Reden hiervoor is dat de belangen van verzoeker en in het bijzonder de belangen van zijn minderjarige kinderen bij het voortduren van de (nood)opvang gedurende de behandeling van het beroep door de rechtbank zwaarder dienen te wegen dan het algemene belang van verweerder bij het niet hervatten van die opvang. De voorzieningenrechter zal hieronder uitleggen hoe tot dit oordeel is gekomen.
9. Dat er met het wegvallen van de coronanoodopvang op grond van de genoemde richtlijn geen enkele grondslag meer zou zijn voor verweerder om (nood)opvang te bieden aan verzoeker en zijn kinderen kan de voorzieningenrechter niet volgen. De voorzieningenrechter is er, net als de voorzieningenrechter in de uitspraak van 15 juli 2021, niet van overtuigd dat als iemand niet voldoet aan de voorwaarden voor een WMO-maatwerkvoorziening er voor verweerder dan nooit meer een bevoegdheid of verplichting zou kunnen bestaan om een vorm van (nood)opvang te bieden. Die rechtsvraag zal echter, gelet op de complexiteit en het principiële karakter ervan, in de bodemprocedure moeten worden beoordeeld. Daarbij zullen de overige beroepsgronden worden betrokken. Het komt de voorzieningenrechter niet geraden voor om zich hierover in het kader van dit verzoek om een voorlopige voorziening al een (voorlopig) oordeel te geven.
De belangenafweging
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de implicaties die zijn besluit in het bijzonder voor de kinderen van verzoeker mogelijk heeft. De belangen van het kind dienen een belangrijke rol te spelen in deze afweging en verweerder zal alle betrokken omstandigheden in de beschouwing moeten betrekken. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat de belangen van de kinderen wel zijn gewogen, maar dat is uit het bestreden besluit en de onderliggende stukken in ieder geval niet kenbaar. Dat thans geen aanleiding bestaat voor betrokkenheid van Veilig Thuis, omdat verzoeker in staat is voor zijn kinderen te zorgen, en het op dit moment goed gaat met de kinderen, zoals verweerder heeft toegelicht, is onvoldoende. Bij de belangen van de kinderen behoort eveneens te worden betrokken de gevolgen van het eindigen van de opvang dan wel het behouden van het huidige onderdak voor de (nabije) toekomst. Het voorkomen van een onomkeerbare situatie weegt daarbij zwaar. Verzoeker heeft in Nederland geen familie bij wie hij terecht zou kunnen. Voorkomen moet worden dat de kinderen op straat komen te staan. Niet ondenkbaar is dat de kinderen in dat geval in een onveilige situatie zullen belanden en daarvan (ernstige), blijvende schade zullen ondervinden. Daarbij speelt ook mee dat de kinderen inmiddels geaard zijn op hun huidige school en het voor hun ontwikkeling van belang is dat zij daar nu nog kunnen blijven. Mede gelet op de voorgeschiedenis van dit gezin speelt continuering van de huidige stabiliteit in de situatie mee in de afweging. De voorzieningenrechter acht het daarom van belang dat verzoeker en zijn minderjarige kinderen in de huidige woonunit kunnen blijven tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de aanhangige beroepszaken. Verder betrekt de voorzieningenrechter bij de afweging van de belangen dat verzoeker met hulp van zijn intussen opgebouwde netwerk en de gemeente onverminderd actief op zoek is naar woonruimte zowel binnen als buiten de regio, met name ook in krimpregio’s. Ter zitting is toegelicht dat het nog steeds de hoop is dat dat binnenkort wel gaat lukken en het een kwestie van tijd lijkt. De voorzieningen heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inzet van verzoeker om een zelfstandige woonruimte voor hem en zijn gezin te verkrijgen.
11. Anderzijds heeft de voorzieningenrechter begrip voor het spanningsveld waarin verweerder zich bevindt en de algemene belangen waar verweerder rekening mee moet houden. Alles overwegende is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat het belang van verzoeker en zijn kinderen bij het behouden van het huidige onderdak thans zwaarder dient te wegen dan het algemene belang van verweerder bij het van kracht blijven van het bestreden besluit hangende de beroepsprocedure. Dat betekent dat verweerder bij wijze van voorlopige voorziening zal worden opgedragen de (nood) opvang per 9 februari 2022 van verzoeker en zijn kinderen in de woonunit aan de [locatie] te hervatten.
12. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij in die procedure heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Daarnaast dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe
- bepaalt dat verweerder de (nood) opvang aan de [locatie] , te [woonplaats] , met ingang van 9 februari 2022 hervat tot twee weken na de uitspraak op het beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.