ECLI:NL:RBNHO:2022:1392

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
6928677 \ CV EXPL 18-4130
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens vertraging van vlucht en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen de buitenlandse luchtvaartmaatschappij Qatar Airways vanwege vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Colombo via Doha op 25 en 26 februari 2016. De passagiers hebben compensatie geëist op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De passagiers vorderden in totaal € 12.000,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de passagiers geen belang meer hadden bij de procedure, omdat de compensatie al zou zijn voldaan en de buitengerechtelijke kosten aan hun gemachtigde, EUclaim B.V., toekomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers hun vordering niet rechtsgeldig hebben overgedragen aan EUclaim, omdat er geen akte van cessie is overgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers wel degelijk belang hebben bij hun vordering, omdat de vervoerder de hoofdsom niet had voldaan. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en de proceskosten voor rekening van de vervoerder gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving en de voorwaarden waaronder buitengerechtelijke kosten kunnen worden toegewezen. De kantonrechter heeft ook de rol van de gemachtigde in het proces en de noodzaak van een rechtsgeldige cessie besproken, waarbij hij concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie en dat de gemaakte kosten voor de incassowerkzaamheden gerechtvaardigd waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6928677 \ CV EXPL 18-4130
Uitspraakdatum: 16 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]wonende te [woonplaats]
4. [passagier sub 4]wonende te [woonplaats]

5. [passagier sub 5]

6. [passagier sub 6]

beiden wonende te [woonplaats]

7. [passagier sub 7]

8. [passagier sub 8]

beiden wonende te [woonplaats]
9. [passagier sub 9]wonende te [woonplaats]
10. [passagier sub 10]wonende te [woonplaats]

11. [passagier sub 11]

12. [passagier sub 12]

beiden wonende te [woonplaats]

13. [passagier sub 13]

14. [passagier sub 14]

beiden wonende te [woonplaats]

15. [passagier sub 15]

16. [passagier sub 16]

beiden wonende te [woonplaats]

17. [passagier sub 17]

18. [passagier sub 18]

19. [passagier sub 19]

20. [passagier sub 20]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap Closed Stock Company Qatar Airways (Q.C.S.C.)
statutair gevestigd te Doha (Qatar) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.J. Croon

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 21 februari 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd. De vervoerder heeft ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen schriftelijke reactie meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Doha Airport naar Bandaranayake International Airport, Colombo (Sri Lanka) op 25 en 26 februari 2016.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Doha Airport is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 12.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 968,00 dan wel € 1.082,95 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Voorts maken de passagiers aanspraak op wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Primair voert hij aan dat de passagiers geen belang hebben bij de onderhavige procedure en dat zij daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Uit de overeenkomst tussen de passagiers en EUclaim B.V. volgt dat de passagiers hun aanspraken en rechten op de vervoerder met betrekking tot de eventuele proces- en buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en griffiegeld hebben overgedragen aan de gemachtigde, EUclaim B.V. De passagiers hebben geen rechtsvordering meer op de vervoerder. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening is reeds voldaan. Er is dan ook geen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 BW aan de zijde van de passagiers. De proceskosten zullen aan EUclaim toekomen en niet aan de passagiers. Dit volgt uit artikel 5 lid 6 en artikel 6 lid 3 en 4 van de algemene voorwaarden van EUclaim. Hieruit volgt volgens de vervoerder dat de passagiers feitelijk geen kosten dragen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten maken deel uit van het verdienmodel van EUclaim en EUclaim heeft ondanks verzoek geen specificatie daarvan gegeven. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Er is sprake van het verzenden van een of meer aanmaningen die niet meer betreffen dan gestandaardiseerde brieven. Daarnaast zijn de werkzaamheden door Lennoc verricht ten behoeve van alle zaken waarin EUclaim betrokken is en niet specifiek voor de onderhavige zaak. Het is ook de vraag of er kosten worden berekend door Lennoc, nu Lennoc en EUclaim aan elkaar gelieerd zijn en er geen sprake is van inschakeling van een compleet onafhankelijke derde partij door EUclaim.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder betoogt dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn, omdat zij hun vorderingsrecht hebben overgedragen aan EUclaim. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Een rechtsgeldige cessie dient ingevolge artikel 3:94 lid 1 BW aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. Volgens de vervoerder bevat de constructie zoals neergelegd in de ‘power of attorney’ in combinatie met de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden alle elementen van een cessie in de zin van artikel 3:94 BW. Vast staat dat de relatie tussen de passagiers en EUclaim is vastgelegd in een ‘power of attorney’. De kantonrechter stelt voorts vast dat blijkens de ‘power of attorney’ de desbetreffende passagier telkens EUclaim aanstelt - en EUclaim verkrijgt daarmee alle benodigde rechten - om voor en namens de passagier op te treden om zo compensatie voor de annulering of vertraging van de betrokken luchtvaartmaatschappij te verkrijgen. De ‘power of attorney’ regelt verder dat de betaling van de compensatie op de rekening van EUclaim binnenkomt en dat EUclaim vervolgens 71% van het bedrag (minus € 26,- aan administratiekosten) aan de passagier overmaakt. De ‘power of attorney’ kan gelet op het voorgaande niet worden aangemerkt als een akte van cessie, ook niet in combinatie met de algemene voorwaarden van EUclaim. De kantonrechter verwijst in dit verband naar het arrest van Hof Amsterdam van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3623). In dat arrest is voorts het volgende overwogen: “
Het gaat om een volmacht, gekoppeld aan een last, met het doel de vergoeding voor en namens de passagier van de airline te vorderen. Op deze wijze heeft EUclaim ook invulling aan de relatie gegeven. Zij heeft Qatar Airways immers namens Passagiers aangesproken, en niet in haar eigen naam. Aan Qatar Airways kan worden toegegeven dat EUclaim de rechten van passagiers wel aan zich had kunnen laten cederen (artikel 3.9 van de algemene voorwaarden), maar van een dergelijke overdracht en het bestaan van de daartoe benodigde akte blijkt in dit geval niets en Qatar Airways heeft haar stellingen op dit punt ook niet met verdere bewijsstukken onderbouwd”. Ook in de onderhavige zaak heeft de vervoerder niet onderbouwd dat sprake is van een overdracht van de rechten van de passagiers aan EUclaim. Dit verweer van de vervoerder slaagt daarom niet.
5.3.
Bij de verdere beoordeling van de ontvankelijkheid van de passagiers is het bepaalde in artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW) van belang. Dit artikel bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. De vervoerder voert in dit verband aan dat de passagiers geen belang (meer) hebben bij de vordering, omdat de vervoerder de hoofdvordering tot compensatie reeds heeft voldaan en de buitengerechtelijke kosten op grond van de algemene voorwaarden van EUclaim aan EUclaim toekomen. De passagiers hebben bij conclusie van repliek weersproken dat de vervoerder de hoofdsom reeds heeft voldaan. De vervoerder heeft de nadere stellingen van de passagiers onweersproken gelaten. De conclusie is dan ook dat ook dit verweer van de vervoerder faalt. Daarbij wordt de vordering van de passagiers, gelet op de erkenning van de vervoerder, op grond van artikel 7 van de Verordening toegewezen.
5.4.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.5.
In geschil is nog of de passagiers aanspraak hebben op buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter overweegt in zijn algemeenheid het volgende. De gevorderde hoofdsom heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Bij betwisting dienen de passagiers de werkzaamheden en de kosten te onderbouwen door het stellen van concrete feiten en het overleggen van stukken die betrekking hebben op de onderhavige zaak. In beginsel worden de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier niet gekwalificeerd als (voldoende) werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c BW.
5.6.
De passagiers hebben in dit geval voldoende gespecificeerd dat er werkzaamheden zijn verricht en zij hebben deze werkzaamheden ook onderbouwd. Uit de producties blijkt dat EUclaim voor de passagiers 26 aanmaningen heeft gestuurd. Volgens de vervoerder betreft dit herhaalde en zeer gestandaardiseerde aanmaningen. De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat de brieven zijn opgesteld naar aanleiding van de specifieke situatie van de claim op dat moment, namelijk de reactie van de vervoerder dan wel het uitblijven daarvan. De vervoerder heeft dit niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter staat hiermee voldoende vast dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De vraag of Lennoc een afzonderlijke rechtspersoon is en of er door Lennoc ten behoeve van de passagiers werkzaamheden zijn verricht, behoeft daarom geen bespreking. Hetzelfde geldt voor de vraag of er een uittreksel bij de Kamer van Koophandel is opgevraagd.
5.7.
De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. De vervoerder heeft aangevoerd dat de kosten per individuele vordering moeten worden beoordeeld, nu voor sommige passagiers meer handelingen zijn verricht dan voor andere passagiers. De tarieven in het Besluit zijn echter niet afhankelijk gesteld van de hoeveelheid werkzaamheden die is verricht. Met andere woorden, het is niet zo dat hoe meer werkzaamheden er zijn verricht, des te hoger het tarief wordt. De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat er een kans is dat hij niet alleen de buitengerechtelijke kosten van deze zaak, maar ook die van een andere zaak bekostigt, vanwege het no cure/no pay-model van EUclaim. De kantonrechter verwijst in dit verband ten eerste naar hetgeen hiervoor over dit verdienmodel is overwogen. Voorts is hiervoor geoordeeld dat de passagiers in deze specifieke zaak voldoende buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten. Het verdienmodel van EUclaim maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat voor de in de onderhavige zaak verrichte werkzaamheden geen vergoeding gerechtvaardigd is. Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de primair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat vaststaat dat deze kosten niet zijn betaald.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 12.968,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 12.000,00 vanaf 26 februari 2016 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 476,00;
salaris gemachtigde € 746,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter