ECLI:NL:RBNHO:2022:1394

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
8676793 \ CV EXPL 20-6316
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in luchtvaartzaak tussen Flightright GMBH en Delta Air Lines Inc.

In deze zaak heeft Flightright GMBH, een Duitse rechtspersoon, een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines Inc., een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 27 mei 2020, waarbij Flightright stelt dat passagiers met vertraging zijn aangekomen op hun eindbestemming. De vervoerder heeft een incidentele conclusie ingediend waarin zij stelt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is, omdat zij gevestigd is in de Verenigde Staten en de Brussel I bis-Verordening niet van toepassing zou zijn. Flightright betoogt dat er sprake is van een code-share overeenkomst met KLM, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder geen woonplaats in Nederland heeft en dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft over de zaak. De kantonrechter heeft de vordering van de vervoerder toegewezen en Flightright in de kosten van het incident veroordeeld. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om van de hoofdzaak kennis te nemen, en veroordeelde Flightright in de kosten van de hoofdzaak, vastgesteld op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8676793 \ CV EXPL 20-6316
Uitspraakdatum: 16 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van Duitsland
Flightright GMBH
gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiseres in de hoofdzaak
verweerster in het incident
hierna te noemen Flightright
gemachtigde mr. H. Yildiz
tegen
Buitenlandse rechtsvorm: Delaware Corporation (Verenigde Staten van Amerika), Delta Air Lines Inc.
statutair gevestigd te Wilmington (Verenigde Staten) mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde in de hoofdzaak
eiseres in het incident
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 27 mei 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft hierop een incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdheid genomen. Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd,

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Flightright vordert dat de kantonrechter de vervoerder veroordeelt tot betaling van € 1.380,00. Zij legt aan de vordering ten grondslag dat de passagiers [passagier 1] en [passagier 2] (hierna: de passagiers) een vervoersovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan zij zouden worden vervoerd van Göteborg (Zweden) via Amsterdam-Schiphol Airport en John F. Kennedy International Airport, New York (Verenigde Staten) naar P.E. Trudeau International Airport, Montreal (Canada) op 24 juni 2018 en dat zij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen. Op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) stelt Flightright dat de vervoerder gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00. Voorts vordert Flightright om de vervoerder te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 180,00 en betaling van de proceskosten.

3.De vordering en het verweer in het incident

3.1.
De vervoerder heeft de kantonrechter verzocht bij, uitvoerbaar bij voorraad, vonnis in het incident zich onbevoegd te verklaren tot kennisneming van de onderhavige vorderingen, met veroordeling van Flightright in de kosten van het incident
3.2.
De vervoerder legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij is gevestigd in de Verenigde Staten. De verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), hierna: Brussel I bis-Verordening is dan ook niet van toepassing nu de vervoerder geen Europese luchtvaartmaatschappij is. Evenmin komt rechtsmacht toe aan de kantonrechter op grond van de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De uitzonderingen zijn niet van toepassing aangezien Amsterdam-Schiphol Airport slechts te gelden had als overstapluchthaven. De Nederlandse rechter komt dan ook geen rechtsmacht toe.
3.3.
Flightright voert aan dat ten aanzien van de onderhavige vlucht sprake was van code-share tussen de vervoerder en KLM. De door de vervoerder uitgevoerde vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar JFK Airport, New York (Verenigde Staten) is met vertraging uitgevoerd waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. Op grond hiervan is de vervoerder verantwoordelijk en gehouden tot betaling van compensatie.

4.De beoordeling van het incident

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat in dit geval ingevolge artikel 6 van de Brussel I bis-Verordening de rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse procesrecht. Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht als de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. De woonplaats van een rechtspersoon is ingevolge artikel 1:10 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) daar waar hij zijn statutaire zetel heeft. Vast staat dat de statutaire zetel van de vervoerder is gelegen in Wilmington (Verenigde Staten), zodat hij op grond van artikel 1:10 lid 2 BW geen woonplaats heeft in Nederland als bedoeld in artikel 2 Rv. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vervoerder op grond van artikel 1:14 BW mede woonplaats heeft op zijn kantoor te Schiphol. Het enkele feit dat een vennootschap een filiaal houdt in een arrondissement creëert nog geen bevoegdheid. Er moet sprake zijn van activiteiten die kenmerkend zijn voor de vlucht of de boeking van de passagiers ten aanzien van de onderhavige vlucht. Niet gesteld noch gebleken is dat er vanuit het kantoor van de vervoerder te Schiphol activiteiten met betrekking tot de onderhavige vlucht hebben plaatsgevonden, dan wel dat een kantoor van de vervoerder te Schiphol op enige wijze bij de onderhavige vlucht betrokken is geweest. De kantonrechter kan dan ook geen bevoegdheid ontlenen op basis van voornoemde artikelen.
4.2.
Op grond van artikel 6, aanhef en sub a Rv heeft de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a aanhef en sub b Rv is voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a Rv, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen voor de verstrekking van diensten, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Indachtig hetgeen in het arrest van het Hof van 9 juli 2009 (C-204/08, Rehder) is geoordeeld over artikel 5, punt 1, onder b, tweede streepje van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) (thans artikel 7 Brussel I bis), overweegt de kantonrechter dat zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst gelijkelijk worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt. De vervoerder heeft onbetwist aangevoerd dat de passagier niet is vertrokken vanaf Amsterdam-Schiphol Airport, maar vanuit Göteborg met eindbestemming te Montreal. Voor zover Flightright meent dat Amsterdam-Schiphol Airport dient te worden aangemerkt als de plaats van vertrek gaat ook deze stelling, gelet op het arrest van het Hof van 3 februari 2022 (in zaak C20/21) niet op, Amsterdam Schiphol Airport is immers slechts een overstapluchthaven. De Nederlandse rechter heeft dan ook geen rechtsmacht op grond van artikel 6, aanhef en onder a, Rv.
4.3.
De kantonrechter begrijpt dat Flightright het standpunt inneemt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, omdat sprake is van een code-share overeenkomst tussen de vervoerder en KLM, en dat de vertraging op de eindbestemming is ontstaan vanwege de door de vervoerder uitgevoerde (code-share) vlucht van Amsterdam naar New York. De kantonrechter begrijpt dat dit de reden is waarom Flightright de vervoerder heeft aangesproken om tot betaling van compensatie over te gaan. De kantonrechter ziet echter gelet op hetgeen Flightright betoogt niet in op grond waarvan zij meent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter zal de vordering van de vervoerder dan ook toewijzen en zich onbevoegd verklaren om van het geschil kennis te nemen.
4.4.
De proceskosten komen voor rekening van Flightright, omdat deze ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
5.1.
wijst de vordering van de vervoerder toe;
5.2.
veroordeelt Flightright in de kosten van het incident, aan de zijde van de vervoerder vastgesteld op € 75,00 aan salaris gemachtigde;
in de hoofdzaak
5.3.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
5.4.
veroordeelt Flightright in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van de vervoerder vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter