ECLI:NL:RBNHO:2022:1403

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
C/15/320670 / HA ZA 21-522
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een religieus huwelijk door middel van talaq en de afweging van belangen tussen vrijheid van de vrouw en godsdienstvrijheid van de man

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man die gehuwd zijn volgens Afghaans sjiitisch-islamitisch recht. De vrouw, die in Nederland woont, heeft de man verzocht om zijn medewerking te verlenen aan de beëindiging van hun religieuze huwelijk door het uitspreken van talaq. De man weigert dit, ondanks dat het huwelijk naar Nederlands recht al is ontbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het religieuze huwelijk nog steeds geldig is volgens islamitisch recht en dat de vrouw door het voortbestaan van dit huwelijk in haar rechten en vrijheden wordt beperkt. De rechtbank heeft de belangen van de vrouw, die risico's loopt op eerwraak en strafvervolging en niet kan hertrouwen zonder de beëindiging van het religieuze huwelijk, zwaarder gewogen dan het recht van de man op vrijheid van godsdienst. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de man om mee te werken aan de beëindiging van het religieuze huwelijk onrechtmatig is. De man is gelast om binnen twee weken na de uitspraak zijn medewerking te verlenen aan de echtscheiding volgens islamitisch recht, met een dwangsom van €100 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van €10.000. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/320670 / HA ZA 21-522
Vonnis van 9 februari 2022(bij vervroeging)
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. D. Rezaie te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. N.H. Fridsma te Heemskerk.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 december 2021
  • de mondelinge behandeling van 14 januari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen zijn gehuwd naar Afghaans sjiitisch-islamitisch recht. Dit huwelijk is naar Nederlands recht ontbonden, maar deze ontbinding heeft naar islamitisch recht geen gevolg voor het (religieus) huwelijk van partijen. De vrouw wenst ook beëindiging van het religieus huwelijk en heeft hiervoor de medewerking van de man nodig. De man weigert dit. De rechtbank gelast de man zijn medewerking te verlenen aan de beëindiging van het religieus huwelijk door het uitspreken van de
talaq.

3.Feiten

3.1.
Op 12 maart 2008 zijn partijen in Afghanistan volgens islamitisch recht met elkaar gehuwd. Enkele jaren later hebben partijen zich in Nederland gevestigd.
3.2.
Bij beschikking van 25 april 2018 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen naar Nederlands recht uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven.
3.3.
De vrouw heeft de man diverse keren, waaronder bij brief van 15 juni 2021, verzocht om zijn medewerking te verlenen aan een echtscheiding naar islamitisch recht. De man weigert zijn medewerking.

4.Het geschil

4.1.
De vrouw vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te gelasten om binnen twee weken na de datum van het vonnis van de rechtbank zijn medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van de echtscheiding van partijen naar Afghaans sjiitisch-islamitisch recht, doordat de man in Nederland de
talaquitspreekt ten overstaan van een imam en twee getuigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
II. de man te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de aanzegging daarvan tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man onrechtmatig handelt door geen medewerking aan de islamitische echtscheiding te verlenen. Het is in strijd met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt dat de man een relatie met haar is aangegaan op basis van een islamitisch huwelijk en vervolgens weigert mee te werken aan een echtscheiding volgens de regels van het toepasselijke religieus recht, waardoor zij in een ondergeschikte positie blijft, risico’s op eerwraak en strafvervolging loopt en niet mag hertrouwen. Ook heeft zij voor reizen naar het buitenland de toestemming van de man nodig. De gevolgen van het voortbestaan van het religieus huwelijk, terwijl de affectieve relatie is beëindigd, vormen een inbeuk op haar rechten en vrijheden.
4.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Religieus huwelijk: geldig?

5.1.
Vast staat dat tussen partijen een (religieus) islamitisch huwelijk is gesloten. Tussen partijen is in geschil of dit religieus huwelijk nog geldig is. De man betoogt dat het in Afghanistan gesloten huwelijk in Nederland is erkend als een burgerlijk huwelijk waarvan echtscheiding kon worden verzocht, hetgeen ook is gebeurd. Volgens hem is het huwelijk daarmee ontbonden en bestaat het ook naar islamitisch recht niet meer. De vrouw betwist dit.
5.2.
Het verweer van de man dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de echtscheiding naar Nederlands recht reeds is voltrokken, slaagt niet. De echtscheiding naar Nederlands recht doet het religieus huwelijk van partijen naar islamitisch recht immers niet eindigen. Voor zover de man zich op andere gronden op het standpunt stelt dat het religieus huwelijk niet (langer) bestaat, geldt dat hij dit onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal de vordering van de vrouw hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
Onrechtmatig handelen?
5.3.
De vrouw stelt dat de man onrechtmatig handelt door geen medewerking aan de ontbinding van het religieus huwelijk naar islamitisch recht te verlenen. De vraag die allereerst voorligt, is of de vrouw door het voortbestaan van het religieus huwelijk in haar rechten en vrijheden wordt beperkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Vervolgens moet beoordeeld worden of die inbreuken in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd kunnen worden. De rechtbank oordeelt van niet en concludeert dat daarom sprake is van onrechtmatig handelen door de man tegenover de vrouw. Hiervoor is het volgende van belang.
5.4.
De man betoogt dat het islamitisch huwelijk in Nederland geen civielrechtelijk gevolg heeft. Door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 april 2018 staat de vrouw in Nederland geregistreerd als gescheiden/ongehuwd. Het staat de vrouw dan ook vrij om een nieuwe relatie aan te gaan of te trouwen. In Nederland bestaat er geen dreiging van eerwraak en strafvervolging. Deze dreiging bestaat ook niet in islamitische landen, omdat niet aannemelijk is dat er nog gegevens over de huwelijkse staat van de vrouw in deze landen bekend zijn. De vrouw heeft dan ook geen enkel belang bij haar vordering, aldus nog steeds de man.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende gemotiveerd betwist dat de vrouw beperkt wordt in haar rechten en vrijheden zolang het religieus huwelijk nog geldig is. Hoewel het de vrouw naar Nederlands recht vrij staat om opnieuw in het huwelijk te treden, betekent dit niet dat het bestaan van het religieus huwelijk geen feitelijke gevolgen zou kunnen hebben die maken dat de weigering van de man om mee te werken aan de echtscheiding naar islamitisch recht onrechtmatig is. De vrouw heeft betoogd dat haar sociale omgeving haar als gehuwd zal blijven beschouwen zolang het religieus huwelijk niet is beëindigd. Daarbij is niet relevant of er juridische belemmeringen bestaan bij het sluiten van een burgerlijk huwelijk. Daarnaast stelt de vrouw dat zij een ondergeschikte positie heeft waarbij zij verplicht is haar man te gehoorzamen. In dat kader verklaarde de vrouw ter zitting dat de man haar na beëindiging van de affectieve relatie met een beroep op het religieus huwelijk nog meerdere keren heeft benaderd om geslachtsgemeenschap met haar te hebben. De man heeft dit niet weersproken. Ook mag zij niet zonder toestemming van de man naar het buitenland reizen, terwijl zij familie in Afghanistan heeft wonen. Deze fundamentele ongelijkheid stemt niet overeen met de grondrechtelijke gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Voornoemde feitelijk gevolgen van het bestaan van het religieus huwelijk, terwijl de affectieve relatie van partijen en het burgerlijk huwelijk tussen hen zijn geëindigd, vormen een inbreuk op de rechten en vrijheden van de vrouw.
5.6.
De man voert verder enkele omstandigheden aan op grond waarvan de hiervoor genoemde inbreuk volgens hem gerechtvaardigd is. Allereerst heeft de man een religieus bezwaar tegen de vordering. Hij betoogt dat een eventuele veroordeling tot het uitspreken van de talaq in strijd is met zijn recht op godsdienstvrijheid. Vanwege de geldende regelgeving in Afghanistan is hij gevlucht. De man heeft zich inmiddels bekeerd tot het Christendom en volledig onderworpen aan Nederlandse normen en waarden. Daarom meent hij niet (langer) gedwongen te kunnen worden aan de voorschriften van het islamitisch religieus familierecht.
5.7.
Voorop wordt gesteld dat toewijzing van de vordering een beperking vormt op het grondrecht van vrijheid van godsdienst dat aan een ieder, dus ook aan de man, op grond van het eerste lid van artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) toekomt. Dit grondrecht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 9 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake wanneer de uitwerking van de vrijheid van godsdienst als onrechtmatig kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het antwoord op de vraag welk recht - het recht van de man op vrijheid van godsdienst of het recht van de vrouw op vrijheid ‑ in het concrete geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij wordt opgemerkt dat de toetsing in één keer dient te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van art. 9 lid 2 EVRM. Tot slot moet de rechtbank de situatie oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing.
5.8.
De noodzakelijke belangenafweging leidt er in dit geval toe, dat het belang van de vrijheid van godsdienst van de man moet wijken voor de zwaarder wegende belangen van de vrouw. De uitwerking van de vrijheid van godsdienst van de man betekent in dit geval dat de vrouw tegen haar wil gevangen blijft in het religieus huwelijk en vormt daarmee zo’n inbreuk op het recht op vrijheid van de vrouw dat deze uitwerking jegens haar onrechtmatig is.
5.9.
De man heeft ter zitting nog verklaard dat zijn leven in gevaar komt wanneer hij verplicht zal worden om zich tot een imam te wenden in de moskee. Het gevaar dat hierdoor zal ontstaan heeft de man niet nader toegelicht en onderbouwd. De vrouw heeft weersproken dat de man gevaar zal lopen. De man heeft verklaard dat hij wel wil meewerken aan de echtscheiding wanneer de vrouw akkoord gaat met wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen. Gelet hierop had van de man mogen worden verwacht dat hij zijn stelling dat hij gevaar zal lopen indien hij veroordeeld wordt zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het religieus huwelijk nader zou onderbouwen. Omdat hij dit niet heeft gedaan, heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Het verweer van de man wordt verworpen omdat het niet is onderbouwd.
5.10.
De stelling van de man dat ontbinding van het religieus huwelijk tot gevolg heeft dat het hoofdverblijf van de kinderen gewijzigd moet worden treft geen doel. Zoals terecht door partijen is opgemerkt moet een vordering tot wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen bij verzoekschrift worden ingediend. Er zijn in deze procedure ook geen vorderingen ingediend die zien op de kinderen van partijen, zodat dit punt hier verder onbesproken zal blijven.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de weigerachtige houding van de man onder de genoemde omstandigheden een onrechtmatige daad vormt tegenover de vrouw. De rechtbank zal de vordering van de vrouw daarom toewijzen. Dit betekent dat de man zijn medewerking moet verlenen aan het realiseren van de echtscheiding van het religieus huwelijk tussen partijen door het uitspreken van de talaq.
5.12.
De vrouw vordert oplegging van een dwangsom. De man verzoekt om afwijzing, omdat hij een uitkering heeft op grond van de Participatiewet en daarvan maar net kan rondkomen. Dit verweer slaagt niet. Een dwangsom heeft slechts als doel om een prikkel tot nakoming te geven. Alleen wanneer de man niet tijdig en correct aan de beslissing voldoet, zal hij dwangsommen verbeuren. De man heeft dit dus zelf in de hand. Desondanks zal de rechtbank de gevorderde dwangsom beperken zoals in de beslissing onder 6.2 vermeld.
Proceskosten
5.13.
Omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, worden de proceskosten zo gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
gelast de man om binnen twee weken na de datum van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van de echtscheiding van partijen naar Afghaans sjiitisch-islamitisch recht, doordat de man in Nederland de
talaquitspreekt ten overstaan van een imam en twee getuigen,
6.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1589