ECLI:NL:RBNHO:2022:1418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
C/15/323165 / FA RK 21-6030
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bij hem vast te stellen. De kinderen verblijven momenteel bij de vader op basis van een machtiging uithuisplaatsing, terwijl hun hoofdverblijfplaats formeel bij de moeder ligt. De vader heeft ernstige zorgen geuit over de thuissituatie bij de moeder, waar hij meent dat de kinderen niet veilig zijn. Hij heeft aangegeven dat de kinderen bij de moeder worden geslagen en dat er een problematische situatie heerst. De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij het contact met de kinderen belangrijk vindt en dat zij meewerkt aan hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling hebben ook hun zorgen geuit over de situatie, maar hebben aangegeven dat het nog te vroeg is om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen, te voorbarig is. De rechtbank heeft besloten het verzoek af te wijzen, omdat er nog geen duidelijkheid is over het toekomstperspectief van de kinderen en het onderzoek van de GI nog loopt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
SCH
hoofdverblijfplaats
zaak-/rekestnr.: C/15/323165 / FA RK 21-6030
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 februari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.G. Weitkamp, kantoorhoudende te Gouda,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.G. Schmidt, kantoorhoudende te Schagen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 9 december 2021;
- de brief, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 17 december 2021;
- de brief, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 18 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten. Voorts waren aanwezig [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) als informant en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de GI). Mr. M.G. Weitkamp en [naam 1] hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
1.3.
Na te noemen minderjarige [naam minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Op 24 januari 2022 heeft hij zijn mening in een gesprek met de kinderrechter bekend gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen:
- [minderjarige 1] op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] .
De minderjarigen zijn door de vader erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
2.3.
De vader heeft het oudste kind van de moeder, [minderjarige 5] , geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] , erkend. De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 5] . De vader is niet de biologische vader van [de minderjarige 5] .
2.4.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de moeder.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 juli 2020 is, met wijziging van de beschikking van 15 oktober 2019, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de vader en [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] vastgesteld:
- de minderjarigen verblijven de weekenden in de even weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader. Zij worden op vrijdag door de vader uit school/dan wel de opvang opgehaald en op maandagochtend door de vader weer naar school gebracht;
- de zomervakanties worden in onderling overleg tussen de ouders bij helfte gedeeld, waarbij het uitgangspunt is dat de kinderen vanaf de start van de bouwvak van de regio noord gedurende drie weken aaneengesloten bij de vader verblijven, op voorwaarde dat de kinderen in de zomervakantie ook ten minste twee weken aaneengesloten bij de moeder kunnen verblijven. Jaarlijks leggen de ouders vóór 1 januari van ieder kalenderjaar de precieze data behorende bij deze verdeling vast.
De overige vakanties worden bij helfte tussen partijen verdeeld.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 december 2018 zijn [de minderjarige 5] , [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] onder toezicht gesteld van de GI, laatstelijk verlengd tot 17 december 2022 bij beschikking van 16 december 2021.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 oktober 2021 is ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een machtiging uithuisplaatsing verleend bij de vader tot 17 december 2021, laatstelijk verlengd tot 17 juni 2022 bij beschikking van 16 december 2021.
2.8.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank is onder meer de vordering van de moeder om de vader te gelasten [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] terug te brengen naar de moeder afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij hem zal zijn.
3.2.
De vader stelt hiertoe dat de situatie van de kinderen bij de moeder thuis kwetsbaar en al jarenlang problematisch is. De vader heeft zich de afgelopen jaren ernstige zorgen gemaakt over de ontwikkeling van de kinderen en dit ook voortdurend geuit. Een aantal maanden geleden ontstonden naast de al bestaande zorgen dermate grote zorgen over met name [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dat de vader het niet langer veilig achtte om hen terug te brengen naar de moeder. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gaven aan dat zij bij de moeder thuis worden geslagen door [de minderjarige 5] en onder de koude douche worden gezet. Volgens [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] laat de moeder de acties van [de minderjarige 5] jegens hen gebeuren en schreeuwt zij tegen hen. Ook zouden er grote ruzies zijn tussen de moeder en [de minderjarige 5] . [de minderjarige 2] gaf aan door de moeder te zijn geslagen.
De vader heeft hierop eind september 2021 besloten [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] na een omgangsweekend bij hem gehouden. Hierover heeft de vader de jeugdbeschermers direct ingelicht. De vader heeft een school bij hem in de buurt in [woonplaats] geregeld waar [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] sindsdien naar toe gaan en goed zijn opgevangen.
Naast voormelde zorgen acht de vader het zorgelijk dat de moeder al jarenlang haar medewerking weigert aan de hulpverlening. Er is hierdoor nooit iets van de grond gekomen en zijn er ernstige zorgen blijven bestaan over de ontwikkeling van de kinderen. De jeugdbeschermers hebben onvoldoende zicht op de situatie bij de moeder thuis en er kan geen passend traject worden ingezet nu de moeder niet in beweging komt. Door niet mee te werken aan de hulpverlening kan de ontwikkelingsbedreiging niet worden afgewend. De afgelopen periode is de situatie bij de moeder thuis volgens de vader nog verder verslechterd en is ook [de minderjarige 4] uithuisgeplaatst. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven thans op basis van een machtiging uithuisplaatsing bij de vader. De vader acht het van groot belang dat het verblijf van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij hem zal worden voortgezet en dat zij formeel hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben. Dit zal [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] rust geven en duidelijkheid brengen. Van daaruit kan worden gewerkt aan de hulpverlening die er is en wordt ingezet. Hoewel de vader het zeker geen ideale situatie vindt dat de vier kinderen gescheiden van elkaar wonen, is dit wel de beste situatie gezien de huidige omstandigheden.
3.3.
De vader heeft ter zitting aanvullend naar voren gebracht dat het toekomstperspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij hem ligt. Duidelijkheid hierover acht de vader van groot belang voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en voor de in te zetten hulpverlening. De juridische situatie dient in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke situatie. De vader geeft aan dat eerder nog werd gesproken over een gezinsopname van de moeder en de kinderen, maar hij heeft begrepen dat dit niet meer aan de orde is. Gezien de huidige verslechterde situatie bij de moeder thuis vindt de vader een gezinsopname ook een gepasseerd station en te belastend. Het perspectief is volgens de vader niet meer gericht op terugplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de moeder. De vader geeft aan dat het goed gaat met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij hem thuis en hij verwijst in dit verband naar een verslag van Coachpoint. De vader vindt het belangrijk dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] contact houden met de moeder en stimuleert hen hierin.
3.4.
De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij beseft dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] niet tot een verandering van de huidige feitelijke situatie zal leiden. Zij refereert zich ten aanzien van de hoofdverblijfplaats dan ook aan het oordeel van de rechtbank. De moeder benadrukt dat zij behoudt van het contact tussen haar en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] erg belangrijk vindt en dat daar vanuit de GI veel aandacht voor moet zijn. De moeder betwist dat zij zorg mijdend is. De moeder heeft volledig meegewerkt aan de hulpverlening van Beacura. Beacura heeft de moeder thuis begeleid en heeft positief gerapporteerd over de thuissituatie bij moeder en over de omgang binnen het gezin. Ook heeft de moeder persoonlijke hulp gezocht. De moeder wil graag meewerken aan een gezinsopname en hoopt dat deze hulpverlening doorgang zal vinden.
3.5.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat een gezinsopname van de moeder en de kinderen of een behandeling anderszins niet is uitgesloten. Een gezinsopname heeft nog niet plaatsgevonden omdat er een lange wachtlijst is en de gemeente geen financiering wilde verstrekken. Het gezin staat nu opnieuw op de wachtlijst voor een gezinsopname en de GI hoopt dat de gemeente de financiering dit keer wel goedkeurt. Er is nog geen duidelijkheid over het toekomstperspectief van de kinderen en de komende periode wil de GI hier verder onderzoek naar doen. Gezien het nog lopende onderzoek heeft de GI de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nog niet aan de orde gesteld. Het gaat volgens de GI goed met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader thuis.
3.6.
De Raad heeft tijdens de zitting aangegeven dat er de afgelopen periode veel is gebeurd in het gezin van de moeder. Een gezinsopname lijkt de Raad goed om duidelijkheid over het toekomstperspectief van de kinderen te verkrijgen. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is volgens de Raad op dit moment wellicht te voorbarig nu hierover nog onduidelijkheid bestaat. De huidige uithuisplaatsing is volgens de Raad juist bedoeld om onderzoek te doen en hulpverlening in te zetten teneinde duidelijkheid te verkrijgen over het perspectief. Op dit moment is deze duidelijkheid er nog niet.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het op dit moment te voorbarig is om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader te bepalen. Weliswaar verblijven
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] thans feitelijk bij de vader, maar het is nog niet duidelijk of dit een bestendige situatie is. Op dit moment vindt immers nog onderzoek plaats door de GI naar het toekomstperspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De door de vader gewenste duidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] kan met een eventuele wijziging van de hoofdverblijfplaats van de moeder naar de vader dan ook niet worden gegeven. Eerst als het toekomstperspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] duidelijk is geworden uit onderzoek, is het moment daar om te beslissen over hun hoofdverblijfplaats. De rechtbank zal het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij hem te bepalen om die reden afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.