Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser] ,
[eiseres],
1.De procedure
- de dagvaarding (met producties 1 tot en met 15),
- de conclusie van antwoord (met producties 1 tot en met 15),
- het tussenvonnis van 30 juni 2021,
- de brief van 24 november 2021 van de zijde van [eisers] (met productie 16),
- de mondelinge behandeling op 7 december 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruikt gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
2.Feiten
3.Het geschil
- primair tot betaling van vervangende schadevergoeding van in totaal € 208.039,55,
- subsidiair 1) tot herstel over te gaan van de gebreken aan het dak en de vloer en van de daardoor ontstane (bijkomende) schade op straffe van verbeurte van een dwangsom en 2) tot betaling aan [eisers] van de overige geleden schade van € 11.445,53,
- zowel primair als subsidiair 1) tot vergoeding van door [eisers] geleden schade van totaal € 8.000,- bestaande uit verminderd woongenot en immateriële emotionele schade, 2) tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eisers] en 3 en 4) tot betaling aan [eisers] van de proces- en nakosten.
4.De beoordeling
Inleiding
16.3 Aansprakelijkheid na oplevering
De rechtsvordering uit hoofde van het in lid 2 sub a bedoelde gebrek is niet ontvankelijk, indien zij wordt ingesteld na verloop van twee jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn.
De rechtsvordering uit hoofde van het in lid 2 sub b bedoelde gebrek is niet ontvankelijk, indien zij wordt ingesteld na verloop van vijf jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn. Ingeval het in het in lid 2 sub b bedoelde gebrek echter als een ernstig gebrek moet worden aangemerkt, is de rechtsvordering niet ontvankelijk, indien zij wordt ingesteld na verloop van tien jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn. Een gebrek is slechts dan als een ernstig gebrek aan te merken indien het werk geheel of gedeeltelijk is ingestort of dreigt in te storten, dan wel ongeschikt is geraakt of ongeschikt dreigt te geraken voor de bestemming waarvoor het blijkens de overeenkomst bedoeld is en dit slechts kan worden verholpen of kan worden voorkomen door het treffen van zeer kostbare voorzieningen.”
na de dag waarop het werk als opgeleverd geldt.” [gedaagde] stelt terecht dat de woning in ieder geval is opgeleverd op 17 december 2015 omdat op die datum het proces verbaal van oplevering door beide partijen is getekend. De onderhoudstermijn is 30 dagen, zodat deze verliep op 17 januari 2016. Uit het proces verbaal van oplevering blijkt dat er op dat moment geen tekortkomingen waren. [eisers] heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat de gebreken aan vloer en dak zich openbaarden “(vrijwel) meteen” nadat hij de woning feitelijk had betrokken, dus blijkbaar nog binnen de onderhoudstermijn. Nu [gedaagde] zich echter niet op de vervaltermijn van twee jaar van artikel 16.3 lid 3 AVA 2013 heeft beroepen zal de rechtbank deze termijn buiten beschouwing laten. De vervaltermijn op grond van artikel 16.3 lid 2 sub b AVA 2013 (waarop [gedaagde] uitdrukkelijk wel een beroep heeft gedaan) eindigt vijf jaren na afloop van de onderhoudstermijn, dus op 17 januari 2021. De dagvaarding dateert van 5 maart 2021 en is dus na verloop van meer dan vijf jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn uitgebracht.
- er is sprake van een aannemingsovereenkomst waarop de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing zijn verklaard. De AVA 2013 zijn door partijen op alle pagina’s geparafeerd. [eisers] was dus op de hoogte van de toepasselijkheid van de AVA 2013;
- in de AVA 2013 is een onderhoudstermijn opgenomen van 30 dagen;
- de termijn voor verborgen gebreken is in de AVA 2013 korter dan in het BW, maar nog steeds royaal, te weten vijf jaar na oplevering. De meeste verborgen gebreken zullen ruimschoots binnen die termijn aan het licht komen, zoals ook in deze zaak het geval was. De gebreken aan de vloer en het dak bleken volgens [eisers] immers al direct na de oplevering. [eisers] heeft [gedaagde] in januari 2016 gemeld dat er problemen waren met de vloer. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] verklaard dat de problemen met betrekking tot het dak in januari 2018 aan [gedaagde] c.s. zijn gemeld. Zelfs als de storm in september 2018 als het moment zou worden beschouwd waarop [eisers] bekend werd met serieuze gebreken aan het dak, dan had [eisers] nog ruim voldoende tijd om binnen de vervaltermijn een rechtsvordering in te stellen (te weten tot januari 2021);
- na ontdekking van een gebrek moet de consument volgens het Nederlandse wettelijke systeem (artikel 6:89 BW en 7:23 lid 1 BW) binnen bekwame tijd zijn klachten kenbaar maken;
- ook in de Consumentenvoorwaarden Verbouwingen (COVO2010), opgesteld door de organisatie BouwGarant in samenwerking met de Vereniging Eigen Huis, de Consumentenbond en Bouwend Nederland onder toezicht van de SER (Sociaal Economische Raad), komt een vervalbeding voor van vijf jaren. De rechtbank leidt daaruit af dat de betrokken (consumenten)organisaties meenden dat het vervalbeding met deze termijn niet als oneerlijk/onredelijk bezwarend moet worden bestempeld. Dit is ook meerdere malen door de Raad van Arbitrage voor de Bouw geoordeeld.
als een ernstig gebrek aan te merken als het werk geheel of gedeeltelijk is ingestort of dreigt in te storten, dan wel ongeschikt is geraakt of ongeschikt dreigt te geraken” voor de bestemming daarvan. [eisers] heeft niets gesteld over instorting(sgevaar) zodat de vraag overblijft of de woning ongeschikt is geraakt dan wel dreigt te raken voor bewoning. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de woning ongeschikt is geraakt dan wel dreigt te raken voor bewoning. De rechtbank baseert zich daarbij op de volgende omstandigheden.
4.982,00(2 punten × tarief € 2.491,00)