ECLI:NL:RBNHO:2022:1426

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
6940918 \ CV EXPL 18-4293
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van compensatie en buitengerechtelijke kosten door passagiers van vertraagde vlucht

In deze zaak hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen Qatar Airways Q.C.S.C. wegens vertraging van hun vlucht QR274 van Amsterdam naar Doha op 11 september 2017. De passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff, vorderden compensatie voor de vertraging en de daaruit voortvloeiende kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de passagiers geen belang meer hebben bij de procedure, omdat de hoofdvordering tot compensatie al was voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers voldoende belang hebben bij hun vordering. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hebben op de gevorderde buitengerechtelijke kosten, omdat zij voldoende hebben aangetoond dat er werkzaamheden zijn verricht ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.105,67 aan de passagiers, alsook tot betaling van proceskosten en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6940918 \ CV EXPL 18-4293
Uitspraakdatum: 23 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te [woonplaats] (België)
2.
[passagier sub 2]
wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3]
wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4]
wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5]
wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6]
wonende te [woonplaats]
7.
[passagier sub 7]
wonende te [woonplaats]
8.
[passagier sub 8]
wonende te [woonplaats]
9.
[passagier sub 9]
wonende te [woonplaats]
10.
[passagier sub 10]
wonende te [woonplaats]
11.
[passagier sub 11]
wonende te [woonplaats]
12.
[passagier sub 12]
wonende te [woonplaats]
13.
[passagier sub 13]
wonende te [woonplaats]
14.
[passagier sub 14]
wonende te [woonplaats]
15.
[passagier sub 15]
wonende te [woonplaats]
16.
[passagier sub 16]
wonende te [woonplaats]
17.
[passagier sub 17]
wonende te [woonplaats]
18.
[passagier sub 18]
wonende te [woonplaats]
19.
[passagier sub 19]
wonende te [woonplaats]
20.
[passagier sub 20]
wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Qatar Airways Q.C.S.C.
gevestigd te Doha (Qatar)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde mr. J.J. Croon

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 maart 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 11 september 2017 diende te vervoeren van Amsterdam naar Doha Airport (Qatar) met vlucht QR274 (hierna: de vlucht). Voor passagiers sub 3, 10 en 11 was Doha de eindbestemming. De overige passagiers dienden volgens de vervoersovereenkomst door de vervoerder aansluitend op 12 september 2017 te worden vervoerd van Doha Airport naar verschillende bestemmingen buiten Europa.
2.2.
De vlucht is met vertraging uitgevoerd. De passagiers sub 1 en 2, 4 tot en met 9 en 12 tot met 20 hebben hun aansluitende vlucht gemist. Zij zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht. Alle passagiers zijn met een vertraging van 3 uur of meer op hun eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Op 17 april 2018 heeft de vervoerder de gevorderde compensatie van in totaal € 12.000,00 betaald. Op 2 mei 2018 heeft de vervoerder een bedrag van € 519,29 betaald, hetgeen bestaat uit € 121,28 wettelijke rente, € 98,01 aan explootkosten en € 300,00 aan salaris gemachtigde.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen - na vermindering van eis - dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- het resterende bedrag aan wettelijke rente over een bedrag van € 12.000,00 vanaf 12 september 2017 tot 17 april 2018 van € 22,72;
- € 1.082,95 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 juni 2016;
- de proceskosten en de nakosten;
het een en ander minus de reeds betaalde exploot- en proceskosten van € 398,01.
3.2.
De passagiers leggen aan hun vordering ten grondslag dat de vervoerder op basis van artikel 6:83 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege in verzuim is zonder dat een ingebrekestelling is vereist. De vervoerder is daarom volgens de passagiers in verzuim vanaf het moment dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen. De passagiers stellen dat zij daarom recht hebben op wettelijke rente vanaf 12 september 2017. Voorts maken de passagiers aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:96 BW. De werkzaamheden hebben bestaan uit het versturen van 46 brieven in totaal en minimaal 3 brieven per claim. Naast de eigen activiteiten van EUclaim heeft Lennoc de vlucht onderzocht (analyseren van weersomstandigheden, persberichten en luchthavenanalyses) en heeft Lennoc een Flight Observation Pack van de onderhavige vlucht samengesteld.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Primair voert hij aan dat de passagiers geen belang hebben bij de onderhavige procedure en dat zij daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Uit de overeenkomst tussen de passagiers en EUclaim volgt dat de passagiers hun aanspraken en rechten op de vervoerder met betrekking tot de eventuele proces- en buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en griffiegeld hebben overgedragen aan de gemachtigde, EUclaim. De passagiers hebben geen rechtsvordering meer op de vervoerder. Er is dan ook geen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 BW aan de zijde van de passagiers. De proceskosten zullen aan EUclaim toekomen en niet aan de passagiers. Dit volgt uit artikel 5 lid 6 en artikel 6 lid 3 en 4 van de algemene voorwaarden van EUclaim. Hieruit volgt volgens de vervoerder dat de passagiers feitelijk geen kosten dragen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten maken deel uit van het verdienmodel van EUclaim en EUclaim heeft ondanks verzoek geen specificatie daarvan gegeven. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Er is sprake van het verzenden van een of meer aanmaningen die niet meer betreffen dan gestandaardiseerde brieven. Daarnaast zijn de werkzaamheden door Lennoc verricht ten behoeve van alle zaken waarin EUclaim betrokken is en niet specifiek voor de onderhavige zaak. Het is ook de vraag of er kosten worden berekend door Lennoc, nu Lennoc en EUclaim aan elkaar gelieerd zijn en er geen sprake is van inschakeling van een compleet onafhankelijke derde partij door EUclaim.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De passagiers hebben bij hun akte uitlating producties ook een productie in het geding gebracht. De vervoerder heeft daarop niet meer kunnen reageren, zodat deze productie bij de beoordeling buiten beschouwing zal worden gelaten. Hetgeen de passagiers bij die akte naar voren hebben gebracht zal daarnaast alleen bij de beoordeling worden betrokken voor zover daarbij is gereageerd op de producties bij dupliek.
5.3.
De vervoerder betoogt dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn, omdat zij hun vorderingsrecht hebben overgedragen aan EUclaim. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Een rechtsgeldige cessie dient ingevolge artikel 3:94 lid 1 BW aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. Volgens de vervoerder bevat de constructie zoals neergelegd in de ‘power of attorney’ in combinatie met de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden alle elementen van een cessie in de zin van artikel 3:94 BW. Vast staat dat de relatie tussen de passagiers en EUclaim is vastgelegd in een ‘power of attorney’. De kantonrechter stelt voorts vast dat blijkens de ‘power of attorney’ de desbetreffende passagier telkens EUclaim aanstelt - en EUclaim verkrijgt daarmee alle benodigde rechten - om voor en namens de passagier op te treden om zo compensatie voor de annulering of vertraging van de betrokken luchtvaartmaatschappij te verkrijgen. De ‘power of attorney’ regelt verder dat de betaling van de compensatie op de rekening van EUclaim binnenkomt en dat EUclaim vervolgens 71% van het bedrag (minus € 26,- aan administratiekosten) aan de passagier overmaakt. In de power of attorney kan geen overdracht van vorderingsrechten worden gelezen. De ‘power of attorney’ kan gelet op het voorgaande niet worden aangemerkt als een akte van cessie, ook niet in combinatie met de algemene voorwaarden van EUclaim. De kantonrechter verwijst in dit verband naar het arrest van Hof Amsterdam van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3623). In dat arrest is voorts het volgende overwogen: “
Het gaat om een volmacht, gekoppeld aan een last, met het doel de vergoeding voor en namens de passagier van de airline te vorderen. Op deze wijze heeft EUclaim ook invulling aan de relatie gegeven. Zij heeft Qatar Airways immers namens Passagiers aangesproken, en niet in haar eigen naam. Aan Qatar Airways kan worden toegegeven dat EUclaim de rechten van passagiers wel aan zich had kunnen laten cederen (artikel 3.9 van de algemene voorwaarden), maar van een dergelijke overdracht en het bestaan van de daartoe benodigde akte blijkt in dit geval niets en Qatar Airways heeft haar stellingen op dit punt ook niet met verdere bewijsstukken onderbouwd”. Ook in de onderhavige zaak heeft de vervoerder niet onderbouwd dat sprake is van een overdracht van de rechten van de passagiers aan EUclaim. Dit verweer van de vervoerder slaagt daarom niet.
5.4.
Bij de verdere beoordeling van de ontvankelijkheid van de passagiers is het bepaalde in artikel 3:303 BW van belang. Dit artikel bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. De vervoerder voert in dit verband aan dat de passagiers geen belang (meer) hebben bij de vordering tot buitengerechtelijke kosten, omdat de vervoerder de hoofdvordering tot compensatie reeds heeft voldaan en de buitengerechtelijke kosten op grond van de algemene voorwaarden van EUclaim aan EUclaim toekomen. De kantonrechter overweegt dat volgens vaste rechtspraak niet te snel mag worden aangenomen dat iemand geen voldoende belang heeft en dat de bepaling van artikel 3:303 BW met terughoudendheid dient te worden gehanteerd. De passagiers brengen hier onder andere tegenin dat zij de buitengerechtelijke kosten thans zelf dragen. Dit hebben zij echter tegenover gemotiveerde betwisting door de vervoerder niet onderbouwd. Het is ook niet aannemelijk, gelet op het no cure/no pay-model dat EUclaim hanteert. Aan de andere kant kan dit verdienmodel er naar het oordeel van de kantonrechter niet toe leiden dat de passagiers geen aanspraak op buitengerechtelijke kosten zouden kunnen hebben. Voor zich spreekt dat EUclaim een organisatie in stand moet houden om vorderingen van passagiers geldend te maken. Daaraan zijn kosten verbonden. Dat zij haar kosten niet aan de passagiers in rekening brengt via directe doorbelasting van de kosten ex art. 6:96 BW, maar via verrekening van een percentage van de hoofdsom, doet daaraan niet af. Aan haar verdienmodel zijn goede en kwade kansen verbonden, die zij volgens haar inzichten in haar tariefafspraken met de passagiers mag verwerken. De algemene voorwaarden van EUclaim waar de vervoerder naar heeft verwezen, maken dit niet anders. Deze algemene voorwaarden maken immers deel uit van het verdienmodel en/of de tariefafspraken tussen EUclaim en de passagiers. De passagiers hebben daarom voldoende belang bij de vordering. Het betoog van de vervoerder wordt daarom niet gevolgd.
5.5.
De kantonrechter komt gelet op het voorgaande toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering. In geschil is of de passagiers aanspraak hebben op buitengerechtelijke kosten. De vervoerder heeft eerst in dupliek aangevoerd dat de buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen, omdat de passagiers in strijd met een vaststellingsovereenkomst handelen waarbij zij de aanspraak op deze kosten uitdrukkelijk en ondubbelzinnig hebben prijsgegeven. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren heeft kunnen brengen. Dit verweer is daarom tardief.
5.6.
De kantonrechter overweegt voorts in zijn algemeenheid het volgende. De oorspronkelijk gevorderde hoofdsom heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Bij betwisting dienen de passagiers de werkzaamheden en de kosten te onderbouwen door het stellen van concrete feiten en het overleggen van stukken die betrekking hebben op de onderhavige zaak. In beginsel worden de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier niet gekwalificeerd als (voldoende) werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c BW.
5.7.
De passagiers hebben in dit geval voldoende gespecificeerd dat er werkzaamheden zijn verricht en zij hebben deze werkzaamheden ook onderbouwd. Uit de producties blijkt dat EUclaim voor alle passagiers minstens 3 brieven heeft verstuurd. Volgens de vervoerder betreft dit herhaalde en zeer gestandaardiseerde aanmaningen. De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat de brieven zijn opgesteld naar aanleiding van de specifieke situatie van de claim op dat moment, namelijk de reactie van de vervoerder dan wel het uitblijven daarvan. De vervoerder heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter staat hiermee voldoende vast dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De vraag of Lennoc een afzonderlijke rechtspersoon is en of er door Lennoc ten behoeve van de passagiers werkzaamheden zijn verricht, behoeft daarom geen bespreking. Hetzelfde geldt voor de vraag of er een uittreksel bij de Kamer van Koophandel is opgevraagd.
5.8.
De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. De vervoerder heeft aangevoerd dat de kosten per individuele vordering moeten worden beoordeeld, nu voor sommige passagiers meer handelingen zijn verricht dan voor andere passagiers. De tarieven in het Besluit zijn echter niet afhankelijk gesteld van de hoeveelheid werkzaamheden die is verricht. Met andere woorden, het is niet zo dat hoe meer werkzaamheden er zijn verricht, des te hoger het tarief wordt. De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat er een kans is dat hij niet alleen de buitengerechtelijke kosten van deze zaak, maar ook die van een andere zaak bekostigt, vanwege het no cure/no pay-model van EUclaim. De kantonrechter verwijst in dit verband ten eerste naar hetgeen hiervoor onder 5.4 over dit verdienmodel is overwogen. Voorts is hiervoor onder 5.7 geoordeeld dat de passagiers in deze specifieke zaak voldoende buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten. Het verdienmodel van EUclaim maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat voor de in de onderhavige zaak verrichte werkzaamheden geen vergoeding gerechtvaardigd is. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat vaststaat dat deze kosten niet zijn betaald.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt, met dien verstande dat de vervoerder de explootkosten van € 98,01 en een bedrag van € 300,00 aan salaris gemachtigde reeds heeft voldaan. De kantonrechter zal daarom, gelet op artikel 6:43 lid 1 BW, een bedrag van € 476,00 aan griffierecht toewijzen en een bedrag van € 446,00 aan salaris gemachtigde (€ 746,00 minus € 300,00). Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.105,67;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
griffierecht € 476,00
salaris gemachtigde € 446,00
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter