ECLI:NL:RBNHO:2022:1430

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
8651815 \ CV FORM 20-5898
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Air France vanwege een vertraagde vlucht op 14 juli 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Charles De Gaulle Airport in Frankrijk was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Griekenland misten. De passagiers hebben compensatie van € 1.600,00 en bijkomende kosten geëist, maar de vervoerder heeft geweigerd te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een CTOT opgelegd door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De overgelegde stukken waren niet overtuigend en de vervoerder heeft niet aangetoond dat de vertraging niet inherent was aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteiten. De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat de passagiers recht hebben op compensatie en heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is geleden. Ook zijn de proceskosten toegewezen aan de passagiers, terwijl het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten gedeeltelijk is toegewezen.

De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8651815 \ CV FORM 20-5898
Uitspraakdatum: 16 februari 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3] (pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind [minderjarige] )
allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 13 juli 2020;
  • de akte houdende overlegging producties van de passagiers van 16 augustus 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 7 april 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Charles De Gaulle Aiport (Frankrijk) op 14 juli 2018 met vluchtnummer AF1341 (hierna: de vlucht) en aansluitend naar Eleftherios Venizelos International Airport (Griekenland).
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist en zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht, waarmee zij 7 uur en 46 minuten later dan gepland op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 2 en 3 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2018;
- primair € 363,00 subsidiair € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 januari 2019;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 januari 2019.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per persoon. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat zij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden en voert daartoe het volgende aan. De geplande vertrektijd van de vlucht was 08:35 UTC en de geplande aankomsttijd was 09:55 UTC. De vlucht werd uitgevoerd met het toestel F-GTAE en stond te Amsterdam tijdig gereed voor vertrek. De vlucht mocht echter niet aanvangen. Het toestel kreeg om 06:35 UTC van de Europese luchtverkeersleiding een CTOT opgelegd vanwege beperkt luchtverkeer op de luchthaven van bestemming. Eurocontrol heeft hierbij verwezen naar een regulatie en daarbij code PE83 81 (de kantonrechter leest “PA83”) opgegeven. Code 83 staat voor ‘ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT”. Op basis van het CTOT kreeg het toestel van de luchtverkeersleiding Nederland LVNL een TSAT voor vertrek van de gate om 09:22 UTC. Het toestel kreeg uiteindelijk om 09:23 UTC toestemming om van de gate te vertrekken. De vlucht is vervolgens zo snel mogelijk, met een vertraging van 42 minuten, uitgevoerd. De passagiers hebben om deze reden hun aansluitende vlucht gemist, aldus de vervoerder. De vervoerder moet de instructies van de luchtverkeersleiding opvolgen. Hij mag hier niet van afwijken. Dergelijke instructies zijn niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van de betrokken luchtvaartmaatschappij. De luchtvaartmaatschappij kan daarop geen daadwerkelijke invloed uitoefenen, aldus de vervoerder.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn verweer stukken van Eurocontrol overgelegd (productie 2). Uit deze stukken kan echter niet worden opgemaakt op welke vlucht deze gegevens betrekking hebben. Er wordt geen vluchtnummer vermeld. Daarnaast zou het volgens de vervoerder gaan om het toestel FGTAE. In de overgelegde productie 2 staat echter ‘aircraft id AFR81WL’ vermeld. In die productie staat op zichzelf wel op sommige plekken “REG FGTAE”, maar dit staat niet overal en bovendien blijkt nergens uit – en is ook niet toegelicht – dat en waarom dit (ook?) de aanduiding van het toestel zou zijn, terwijl dus wel nadrukkelijk de Aircraft ID wordt genoemd. Overigens komt de aanduiding “REG FGTAE” niet terug in het gedeelte van productie 2 waaruit de CTOT van 09:35u nu juist blijkt. Hierdoor staat onvoldoende vast dat productie 2 ziet op de vlucht en het voor de vlucht gebruikte toestel noch dat aan dat toestel de CTOT was opgelegd. Ook anderszins heeft de vervoerder zijn verweer niet voldoende onderbouwd.
4.6.
Al met al heeft de vervoerder niet (voldoende) aannemelijk gemaakt dat de vertraging van de vlucht is ontstaan door buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt om die reden niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
4.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden, zijnde de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 14 juli 2018.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek gemotiveerd betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusie btw) zullen de subsidiair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 3 januari 2019, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten toen nog niet in verzuim was, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.890,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.600,00 vanaf 14 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 187,00 aan salaris gemachtigde van de passagiers, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open