ECLI:NL:RBNHO:2022:1437

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
8852244 \ CV EXPL 20-9161
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie luchtvaartvertraging en ontvankelijkheid van passagiers

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen SWISS International Air Lines A.G. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers, die op 28 mei 2018 van Amsterdam-Schiphol naar Bali via Zurich en Singapore zouden reizen, hebben de aansluitende vlucht naar Singapore gemist door een vertraging van de eerste vlucht. Ze vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij vertraging. De vervoerder heeft echter betwist dat de passagiers ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat deze na de wettelijke vervaldatum zou zijn ingesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering niet ontvankelijk is, omdat de passagiers niet binnen de termijn van twee jaar na aankomst op hun eindbestemming een vordering hebben ingediend. De kantonrechter heeft de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van vorderingen in het luchtvervoer en de toepassing van de vervaltermijnen zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8852244 \ CV EXPL 20-9161
Uitspraakdatum: 16 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] (Indonesië)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
SWISS International Air Lines A.G.
gevestigd te Bazel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 9 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de productie bij de schriftelijke reactie van de vervoerder. De passagiers hebben niet meer gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol naar Zurich Airport (Zwitserland), vervolgens naar Changi Airport (Singapore) op 28 mei 2018 en ten slotte naar Bali op 29 mei 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Zurich is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht naar Singapore gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht naar Singapore en zijn van daaruit doorgereisd naar Bali.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met vermeend tijdsverlies.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident;
- € 181,50 althans een in redelijkheid te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert primair aan dat de passagiers nietontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, omdat de vordering na de wettelijke vervaldatum is ingesteld. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de vertraging is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
In het arrest van het Hof van 22 november 2012, C-139/11 Cuadrench Moré/KLM heeft het Hof bepaald dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van de verschillende lidstaten. Dit betekent dat op de onderhavige vervaltermijn het Nederlands recht van toepassing is.
5.3.
Het gaat hier om een vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer in de zin van artikel 8:1390 Burgerlijk Wetboek (BW). Deze vaststelling is onder meer daarom van belang nu artikel 8:1835 BW bepaalt dat iedere vordering uit hoofde van een dergelijke overeenkomst vervalt door verloop van twee jaren, welke termijn aanvangt met de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartuig ter bestemming of de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer.
5.4.
De passagiers stellen zich bij conclusie van repliek op het standpunt dat de vervaltermijn van artikel 8:1835 BW ongunstiger is dan de bepalingen die voor soortgelijke nationale vorderingen gelden, hetgeen volgens het Europese Hof verboden is. De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst van luchtvervoer een bijzondere overeenkomst is en de algemene verjaringstermijnen van boek 3 BW derhalve niet van toepassing zijn.
5.5.
Onduidelijk is wanneer de passagiers op hun eindbestemming zijn aangekomen. Dit komt voor rekening en risico van de passagiers, nu het op de weg van de passagiers had gelegen om dit te stellen. Volgens de vervoerder zijn de passagiers op 29 mei 2018 omgeboekt naar een vervangende vlucht van Zurich naar Singapore en zijn de passagiers vanaf daar naar Bali doorgereisd. De passagiers hebben dit niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de passagiers niet later dan 29 mei 2018 op hun eindbestemming te Bali zijn gearriveerd. De datum waarop de termijn van twee jaren gaat lopen is dus, zo blijkt uit artikel 8:1835 BW, 30 mei 2018. Daarmee staat vast dat de laatste dag waarop de passagiers de vordering hadden kunnen indienen 29 mei 2020 is. Dat is immers de laatste dag voordat de twee jarentermijn is verlopen. De dagvaarding is uitgebracht op 9 september 2020. Dit betekent dat de vordering niet vóór de vervaldatum van 30 mei 2020 is ingediend. De passagiers moeten daarom nietontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vordering. De vervoerder heeft eerst in dupliek verzocht om een integrale proceskostenveroordeling. De passagiers hebben hier niet op kunnen reageren. Ook los daarvan ziet de kantonrechter geen aanleiding om af te wijken van het toepasselijke liquidatietarief. Een vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan is in dit geval geen sprake, omdat de vordering van de passagiers niet evident ongegrond of bij voorbaat kansloos is en geen sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten aan de kant van de passagiers. De proceskosten zullen dan ook volgens het toepasselijke liquidatietarief worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter