ECLI:NL:RBNHO:2022:153

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
C/15/311032 / HA ZA 20-771
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en recht van retentie in transportovereenkomst met internationale elementen

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam Amsterdam Aqua Marine, een geschil met CM, een expeditiebedrijf, en Hamburg Süd, een scheepvaartmaatschappij, over de aansprakelijkheid voor een in beslag genomen container in Egypte. Eiser heeft CM verzocht om een container naar Alexandrië te vervoeren, maar door een fout in de bestemming is de container gelost in Alexandrië Old Port in plaats van New Port. De Egyptische douane heeft de container in beslag genomen omdat de inhoud niet overeenkwam met de omschrijving op het cognossement. CM houdt eiser aansprakelijk voor de kosten die voortvloeien uit deze inbeslagname en oefent het recht van retentie uit op goederen van eiser ter zekerheid voor betaling van deze kosten.

Eiser betwist de aansprakelijkheid en vordert toegang tot de loods van CM om zijn goederen op te halen. De rechtbank oordeelt dat het jarenlang uitoefenen van het recht van retentie zonder vooruitzicht op betaling door Hamburg Süd onaanvaardbaar is. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en gebiedt CM om eiser toegang te verlenen tot de loods. Daarnaast wordt CM veroordeeld in de proceskosten. In reconventie wordt eiser veroordeeld om CM te vrijwaren voor de claim van Hamburg Süd, maar de vordering tot betaling van een specifiek bedrag wordt afgewezen omdat de hoogte daarvan nog niet bekend is. De vordering van eiser tegen Hamburg Süd wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/311032 / HA ZA 20-771
Vonnis van 12 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B. Wernik te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARGO MASTERS B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
HAMBURG SÜDAMERIKANISCHE DAMPFSCHIFFFAHRTS-GESELLSCHAFT A/S & CO KG,
handelend onder de naam
HAMBURG SUD NEDERLAND
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
kantoor houdend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. Wattel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], CM, en Hamburg Süd genoemd worden.
De zaak in het kort[eiser] heeft CM in juni 2016 verzocht een container naar Alexandrië (Egypte) te vervoeren. CM heeft voor het transport scheepvaartmaatschappij Hamburg Süd ingeschakeld.
Alexandrië heeft twee havens: Alexandrië New Port en Alexandrië Old Port. Op het cognossement dat aan [eiser] is verstrekt, stond Old Port in plaats van New Port als eindbestemming van de container. Een werknemer van [eiser] heeft laten weten dat de eindbestemming New Port moest zijn, met het verzoek om de bestemming te wijzigen. Dat bleek niet meer te kunnen omdat het schip al onderweg was en Alexandrië New Port niet zou aandoen. De container is gelost in Alexandria Old Port. Na een verzoek aan Hamburg Süd om de container terug naar Nederland te sturen, heeft de Egyptische douane geconstateerd dat de inhoud van de container niet overeenkwam met de omschrijving van de lading op het cognossement. De douane heeft de container vervolgens in beslag genomen. Hamburg Süd is in Egypte vrijgesproken van strafbare feiten, maar de Egyptische autoriteiten hebben de container nog steeds niet vrijgegeven. De container staat thans nog steeds opgeslagen in de haven van Alexandrië. Hamburg Süd heeft CM laten weten dat zij haar aansprakelijk houdt voor demurrage en opslagkosten.
Volgens CM is [eiser] als opdrachtgever voor het transport verantwoordelijk voor de inhoud van de container, zodat [eiser] uiteindelijk de claim van Hamburg Süd aan CM zal moeten voldoen. Als zekerheid voor betaling van die claim oefent CM het recht van retentie uit op de zaken van [eiser] die CM onder zich heeft. Dat zijn onderdelen voor scheepsmotoren met - volgens [eiser] - een waarde van € 213.954,25.
[eiser] stelt dat hij niet de opdrachtgever voor het transport was, en wijst aansprakelijkheid van de hand. Volgens [eiser] is het beroep van CM op het recht van retentie daarom ongegrond. [eiser] vordert CM te veroordelen hem toegang te verlenen tot de loods van CM, zodat hij de scheepsonderdelen kan ophalen.
Daarnaast vordert [eiser] Hamburg Süd te veroordelen inzage te verlenen en afschrift te verstrekken van de documenten die betrekking hebben op de in beslagname van de container door de Egyptische autoriteiten. Verder vordert [eiser] om Hamburg Süd te veroordelen alle stukken aan hem te verstrekken die betrekking hebben op de invoer, het vervoer, en de uitvoer van de container vanuit Dubai naar Rotterdam en vervolgens terug naar Egypte.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021
  • de mondelinge behandeling op 7 december 2021
  • de pleitnota van de kant van CM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] handelt via zijn eenmanszaak Amsterdam Aqua Marine (hierna: AAM) in scheepsmotoren en andere scheepsmaterialen. CM is een expeditiebedrijf, dat zich onder meer bezig houdt met het doen vervoeren van goederen, en daarmee samenhangende activiteiten.
2.2.
Sinds in ieder geval 2011 / 2012 heeft tussen CM en AAM een contractuele relatie bestaan, in het kader waarvan CM voor en in opdracht van AAM expeditiewerkzaamheden verrichtte.
2.3.
Bij e-mail van 25 mei 2016 met het logo van AAM heeft [eiser] CM verzocht twee containers te vervoeren: een container naar Alexandrië Dekheila te Egypte en de ander naar Dubai. De haven Alexandrië Dekheila staat ook bekend als Alexandrië New Port. CM heeft voor het transport van de container naar Alexandrië het scheepvaartbedrijf Hamburg Süd ingeschakeld.
2.4.
Na afgifte van het connossement voor het transport van de container naar Egypte op naam van AAM heeft [betrokkene 3], als werknemer in dienst bij AAM, bij e-mail van 9 juni 2016 CM gevraagd een wijziging door te voeren. Hij heeft verzocht de eindbestemming te wijzigen van Alexandrië Old Port in Alexandrië New Port. CM heeft diezelfde dag geantwoord dat de eindbestemming van de container niet meer gewijzigd kon worden, omdat het schip met de container al onderweg was en Alexandrië New Port niet zou aandoen. Dit antwoord heeft CM ook ‘cc’ verstuurd aan [eiser].
2.5.
Nadat de container was gelost in Alexandrië Old Port, is verzocht de container terug naar Nederland te transporteren. Dit is verhinderd doordat de Egyptische douane de container na onderzoek in beslag heeft genomen. In de container bleken computerapparatuur en voedingssupplementen te zitten, terwijl volgens het connossement de inhoud uit ‘household goods’ zou bestaan.
2.6.
De douane heeft de container nog steeds niet vrijgegeven.
2.7.
Hamburg Süd heeft CM in november 2018 meegedeeld dat de Egyptische autoriteiten Hamburg Süd aansprakelijk houden voor betaling van boetes en douanerechten. Verder heeft Hamburg Süd CM voorgehouden dat er hoge demurrage- en opslagkosten zijn gemaakt. Hamburg Süd deelt CM daarbij mee dat zij CM ook aansprakelijk houdt voor deze kosten.
2.8.
CM heeft [eiser] en/of AAM op 29 november 2018 als eindverantwoordelijke shipper / exporteur aansprakelijk gesteld voor de claim van Hamburg Süd op CM.
2.9.
Bij brief van 6 december 2018 heeft CM [eiser] laten weten dat zij door de handelwijze van [eiser] is geconfronteerd met een claim van Hamburg Süd van US $ 26.824,00 en € 51.575,00, te vermeerderen met douanekosten en verdere kosten. CM verzoekt [eiser] te bevestigen dat hij de bedragen die CM aan Hamburg Süd zal moeten betalen, aan CM zal voldoen. CM geeft daarbij aan dat zij in afwachting daarvan het recht van retentie zal uitoefenen op de zaken van [eiser] die CM onder zich heeft.
2.10.
De toenmalige advocaat van [eiser] heeft CM op 18 december 2018 geschreven dat [eiser] niet aansprakelijk is voor de claim van Hamburg Süd, met de aanzegging van een kort geding als CM niet binnen drie dagen [eiser] toelaat tot haar loods. In deze brief staat de volgende zin:
‘(…)
U hebt de container voor cliënt via Hamburg Süd naar Alexandria, Egypte gezonden.
(…)’
2.11.
CM heeft [eiser] op 20 december 2018 een factuur met als omschrijving ‘Guarantee for Claim Hamburg Süd’ gestuurd van € 74.923,00
.[eiser] heeft de factuur onbetaald gelaten.
2.12.
Bij vonnis in kort geding van 6 december 2019 is de vordering van [eiser] om CM te veroordelen de in haar loods opgeslagen goederen van [eiser] aan hem af te geven afgewezen. De voorzieningenrechter achtte voldoende aannemelijk dat [eiser] of zijn eenmanszaak AAM als opdrachtgever voor het verzenden van de container moet worden aangemerkt, zodat de verkeerde omschrijving van de inhoud van de container en een veel te lage waarde van de factuurwaarde voor rekening en risico komt van [eiser].
2.13.
In antwoord op vragen van [eiser] heeft Hamburg Süd bij e-mail van 3 maart 2020 geantwoord dat Hamburg Süd is vrijgesproken van de aanklacht van het smokkelen van een container, dat de container niet is vrijgegeven, dat de kosten voor opslag exclusief demurrage USD 40.000,00 bedragen en nog dagelijks oplopen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - CM te gebieden [eiser] binnen 48 na betekening van dit vonnis toe te laten tot de loods van CM om de daar opgeslagen goederen van [eiser] op te halen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering tegen CM primair ten grondslag dat CM [eiser] ten onrechte verantwoordelijk houdt voor betaling van de claim van Hamburg Süd. [eiser] stelt dat niet hij de opdrachtgever voor het vervoer van de container was, maar zijn kennis en zakenpartner dr. [betrokkene 1], directeur van Sphinx Logistics te Cairo (hierna: [betrokkene 1]). [eiser] trad regelmatig voor hem op als tolk/vertaler. Als vertegenwoordiger van [betrokkene 1] heeft [eiser] CM verzocht de container naar Alexandrië te vervoeren. [eiser] stelt dat hij daarom ten onrechte als opdrachtgever - ‘shipper’ - is vermeld op het connossement. CM houdt [eiser] dus ten onrechte als opdrachtgever verantwoordelijk voor de inhoud van de container. [eiser] is daarom niet aansprakelijk voor de kosten die het gevolg zijn van de inbeslagname te Egypte. Hieruit volgt dat CM geen vordering op [eiser] heeft, zodat CM onrechtmatig de scheepsonderdelen van [eiser] onder zich houdt. Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de vordering van CM enerzijds en de verplichting tot afgifte van de goederen anderzijds. Meer subsidiair acht [eiser] het beroep van CM op het recht van retentie naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.3.
[eiser] vordert Hamburg Süd te veroordelen hem op de voet van 843a Rv inzage en afschrift te verstrekken van alle bescheiden die betrekking hebben op de inbeslagname van de container in Egypte, de aansprakelijkstelling van Hamburg Süd door de Egyptische autoriteiten en het daartegen door Hamburg Süd gevoerde verweer. Verder vordert [eiser] inzage en afschrift van alle bescheiden die betrekking hebben op de invoer, het vervoer en uitvoer van een container vanuit Dubai naar Rotterdam en vervolgens terug naar Egypte.
3.4.
CM en Hamburg Süd voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
CM vordert een verklaring voor recht dat [eiser] gehouden is CM te vrijwaren voor de claim van Hamburg Süd op CM, en [eiser] te veroordelen het bedrag aan CM te betalen dat CM aan Hamburg Süd of aan derden verschuldigd is, althans een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen in de zaak tussen [eiser] en CM

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen met elkaar samen en zullen daarom gelijktijdig worden behandeld.
[eiser] is de opdrachtgever voor het transport van de container
4.2.
Vast staat dat [eiser] op 25 mei 2016, onder eigen naam en met het logo van AAM, CM per e-mail heeft benaderd voor het transport van de container naar Alexandrië. [eiser] heeft daarbij niet aangegeven dat hij handelde op basis van een volmacht van [betrokkene 1] of Sphinx Logistics. Ook staat vast dat AAM op 3 juni 2016 voor de inhoud van de container een factuur van € 7.000,00 heeft gestuurd aan [betrokkene 2], voor wie de container was bestemd. Na afgifte van het connossement op naam van AAM heeft [betrokkene 3], werknemer van [eiser], CM niet verzocht de tenaamstelling van de shipper te veranderen. Hij heeft alleen verzocht de omschrijving van de lading en de eindbestemming aan te passen. Kennelijk hoefde de tenaamstelling van AAM als shipper dus niet te worden aangepast. Het antwoord op het wijzigingsverzoek is ook aan [eiser] gestuurd. Niet is gebleken [eiser] daarop heeft tegen de tenaamstelling heeft geprotesteerd. De rechtbank acht de stelling van [eiser] dat de vermelding van AAM het gevolg is van een fout van een onervaren medewerker van CM dan ook ongegrond. Verder heeft [eiser] ook de door CM aan AAM gestuurde factuur voor het transport zonder protest betaald. Dat [betrokkene 1] op 11 juni 2016 aan CM per e-mail heeft verzocht de container van Alexandrië naar Rotterdam te retourneren acht de rechtbank onvoldoende om daaruit af te leiden dat in weerwil van al deze feiten niet [eiser], maar [betrokkene 1] de opdrachtgever voor het transport was. Van belang is voorts is dat ook de toenmalige advocaat van [eiser], in reactie op de brief van 6 december 2018 waarin van CM zich op het retentierecht beroept, met de zin
‘U hebt de container voor cliënt via Hamburg Süd naar Alexandria, Egypte gezonden.’bevestigd heeft dat [eiser] de opdrachtgever van het transport van de container is.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat gezien al deze feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel vast dat [eiser] als opdrachtgever van CM voor het transport van de container moet worden aangemerkt. [eiser] heeft in de dagvaarding en ter zitting met een nauwelijks te volgen betoog getracht de rechtbank ervan te overtuigen dat [eiser] bij dit alles namens [betrokkene 1] en/of Sphinx Logistics zou hebben gehandeld, of dat de oorspronkelijk geadresseerde als opdrachtgever voor de retourzending aansprakelijk is voor de schade van CM. Dit - niet in een pleitnota vastgelegde - betoog struikelt reeds op het bepaalde in artikel 3:67 BW waarin is bepaald dat iemand die een overeenkomst aangaat in naam van een nader te noemen volmachtgever, de naam van de volmachtgever binnen een redelijke termijn moet noemen. Ook als [eiser] op een andere wijze [betrokkene 1] heeft vertegenwoordigd, bijvoorbeeld bij wijze van vriendendienst zoals [eiser] stelt, is ingevolge artikel 3:78 BW het bepaalde in artikel 3:67 BW eveneens van toepassing.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] zich niet binnen een redelijke termijn erop heeft beroepen dat hij handelde namens [betrokkene 1] en/of Sphinx Logistics. Uit het vonnis in kort geding van 6 december 2019 blijkt dat [eiser] destijds aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat CM onrechtmatig handelde omdat bij het geven van de opdracht aan CM [eiser] niet voor zichzelf handelde, maar als tussenpersoon voor Sphinx Logistics. Niet is gebleken dat [eiser] zich op enig eerder moment tegenover CM erop heeft beroepen dat niet hij, maar Sphinx Logistics of [betrokkene 1] de opdrachtgever voor het transport was. Aangezien [eiser] drie jaar na het sluiten van de overeenkomst heeft gewacht met het bekendmaken van [betrokkene 1] / Sphinx Logistics als zijn achterman is de rechtbank van oordeel dat [eiser] de redelijke termijn van artikel 3:67 lid 1 BW ruimschoots heeft overschreden. Op grond van artikel 3:67 lid 2 BW moet [eiser] ook daarom worden geacht de overeenkomst met CM te hebben gesloten.
De Fenex-voorwaarden zijn van toepassing
4.5.
CM stelt zich op het standpunt dat [eiser] bij het kort geding in 2019 heeft erkend dat op de tussen partijen gesloten overeenkomsten de Nederlandse Expeditievoorwaarden (Algemene Voorwaarden van de Fenex) van toepassing zijn. [eiser] heeft niet betwist dat hij in de eerdere procedure heeft erkend dat de Fenex-voorwaarden tussen partijen gold. Alleen al daarom kan de (verder niet onderbouwde) stelling van [eiser] dat hij de Fenex-voorwaarden niet zou hebben geaccepteerd en deze nadrukkelijk zou hebben afgewezen, geen stand houden.
[eiser] is aansprakelijk voor de schade van CM
4.6.
Ingevolge artikel 11 lid 6 van de Fenex-voorwaarden is - kort gezegd - [eiser] als opdrachtgever aansprakelijk voor de schade waar CM als expediteur mee wordt geconfronteerd als gevolg van de onjuistheid, onnauwkeurigheid of onvolledigheid van instructies en gegevens. De poging van [eiser] om deze aansprakelijkheid te verleggen naar zekere pas ter zitting naar voren geschoven [betrokkene 4], die de container zou hebben geladen, strandt op deze bepaling. Ingevolge artikel 11 lid 6 van de Fenex-voorwaarden dient [eiser] als opdrachtgever ervoor in te staan dat de container de inhoud zou bevatten die op het connossement was vermeld. Op grond van artikel 11 lid 7 van de Fenex-voorwaarden dient [eiser] als opdrachtgever CM te vrijwaren tegen aanspraken van derden die verband houden met de in lid 6 bedoelde schade nu de inhoud van de container en het connossement niet overeen kwamen.
4.7.
Hamburg Süd heeft CM in november 2018 laten weten dat de Egyptische autoriteiten Hamburg Süd aansprakelijk houden voor de boetes en douanekosten, en dat Hamburg Süd door de voortdurende inbeslagname ook is geconfronteerd met (thans nog steeds oplopende) demurrage en opslagkosten. Inmiddels is duidelijk dat de Egyptische autoriteiten Hamburg Süd hebben vrijgesproken van strafrechtelijke feiten en aan Hamburg Süd geen boetes zijn opgelegd. Hamburg Süd houdt echter CM wel aansprakelijk voor de oplopende demurrage en opslagkosten. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] op grond van artikel 11 lid 6 en 7 van de Fenexvoorwaarden tegenover CM aansprakelijk is voor een mogelijke claim van Hamburg Süd.
Het recht van retentie
4.8.
In artikel 19 lid 1 van de Fenex-voorwaarden is bepaald dat een expediteur het recht van retentie heeft op alle zaken die de expediteur van een opdrachtgever onder zich houdt als zekerheid voor voldoening van alle vorderingen die de expediteur op zijn opdrachtgever heeft of zal verkrijgen. In dit geval gaat het om een claim die Hamburg Süd heeft op CM, die op haar beurt [eiser] voor die claim aansprakelijk houdt. Hamburg Süd houdt CM aansprakelijk voor de kosten van opslag op de terminal te Egypte en demurrage. Hamburg Süd heeft ter zitting aangegeven dat zij haar claim richting CM pas concreet zal kunnen maken op het moment dat de container weer zal worden verplaatst en leeg ter beschikking van Hamburg Süd komt. Volgens Hamburg Süd bestaat er echter geen zicht op of, en zo ja, wanneer dat zal gebeuren. Hamburg Süd stelt dat dit nog vele jaren zou kunnen duren, terwijl ondertussen de claim van Hamburg Süd op CM kan oplopen tot een onbekend, ongelimiteerd bedrag.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat CM al ruim vijf jaar waardevolle scheepsonderdelen van [eiser] onder zich houdt zonder enig vooruitzicht dat Hamburg Süd haar aanspraken tegenover CM ooit geldend zal maken. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat gedurende de retentieperiode de waarde van de scheepsonderdelen is verminderd van bijna € 214.000,00 naar € 170.000,00 en dat deze in de toekomst nog verder in waarde zullen dalen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de patstelling, waarin de kosten ongelimiteerd oplopen zonder enig vooruitzicht op een eindsituatie, te worden beëindigd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het beroep van CM op het recht van retentie daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aanvaardbaar. De vordering van [eiser] om CM te veroordelen hem toe te laten tot haar loods om de scheepsonderdelen op te halen, zal daarom worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal daarbij worden gemaximeerd.
[eiser] dient CM te vrijwaren voor de claim van Hamburg Süd
4.10.
Uit het onder 4.6. gegeven oordeel dat [eiser] tegenover CM aansprakelijk is voor een te verwachten claim van Hamburg Süd, volgt dat de vordering in reconventie om voor recht te verklaren dat [eiser] verplicht is CM te vrijwaren voor de claim van Hamburg Süd zal worden toegewezen. De vordering van CM om [eiser] te veroordelen aan CM het bedrag te betalen dat CM aan Hamburg Süd zal moeten betalen is evenwel niet toewijsbaar, omdat de hoogte van laatstgenoemd bedrag nog niet bekend is. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de schadevergoeding nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet
De proceskosten in conventie
4.11.
In conventie zal CM als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 88,01
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.518,01
De proceskosten in reconventie
4.12.
In reconventie zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CM worden begroot op € 281,50 (1,0 punt × tarief € 563,00 × correctiefactor 0,5).

5.De beoordeling van de vordering ingesteld tegen Hamburg Süd

Internationaal procesrecht

5.1.
Hamburg Süd is gevestigd in Hamburg. Omdat Hamburg Süd ook kantoor houdt te Rotterdam, is de Nederlandse rechter bevoegd van het geschil tussen [eiser] en Hamburg Süd kennis te nemen.
De vordering ex artikel 843a Rv
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv drie cumulatieve voorwaarden verbindt aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van stukken: 1) degene die de vordering doet, dient op het moment dat hij de vordering doet een rechtmatig belang te hebben, 2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en 3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.3.
Tegenover de gevorderde afgifte van bescheiden heeft Hamburg Süd aangevoerd dat [eiser] zoekt naar stukken die er niet zijn. De Egyptische autoriteiten hebben Hamburg Süd geen boetes opgelegd en Hamburg Süd is vrijgesproken van strafbare feiten. Omdat Hamburg Süd geen vordering op CM heeft die is gebaseerd op boetes en kosten, opgelegd door de Egyptische autoriteiten, en Hamburg Süd ook geen betaling van boetes van CM vordert, heeft [eiser] volgens Hamburg Süd geen rechtmatig belang bij de gevorderde bescheiden. Verder betwist Hamburg Süd dat zij over stukken omtrent de inbeslagname van de container beschikt, die [eiser] nog niet heeft.
5.4.
Het lag op de weg van [eiser] om in reactie op de gemotiveerde betwistingen van Hamburg Süd nader te onderbouwen van welke concrete stukken hij inzage en afschrift verlangt, en wat zijn belang is om over die stukken te kunnen beschikken. [eiser] heeft dat echter niet gedaan. De vordering tot inzage en afgifte van stukken omtrent de inbeslagname van de container zal daarom worden afgewezen.
5.5.
De vordering tot het verstrekken van alle bescheiden op de invoer/vervoer/uitvoer van de vervoerde container vanuit Dubai naar Rotterdam en vervolgens terug naar Egypte zal eveneens worden afgewezen. [eiser] heeft ook voor dit deel van zijn vordering niet onderbouwd van welke concrete stukken hij inzage en afschrift verlangt, en wat zijn belang is om over die stukken te kunnen beschikken. Ook dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00

6.De beslissing in de zaak tussen [eiser] en CM

De rechtbank
in conventie
6.1.
gebiedt CM om [eiser] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot de loods, gelegen aan de [adres] om daar zijn goederen, als omschreven in punt 6 van de dagvaarding, af te halen,
6.2.
veroordeelt CM om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 150.000,00 is bereikt,
6.3.
veroordeelt CM in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.518,01,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
verklaart voor recht dat [eiser] gehouden is CM te vrijwaren voor de claim van Hamburg Süd op CM, en veroordeelt [eiser] aan CM een schadevergoeding te betalen gelijk aan hetgeen CM met betrekking tot deze zaak aan Hamburg Süd of aan derden verschuldigd blijkt te zijn, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgen de wet.
6.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van CM tot op heden begroot op € 281,50,
6.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,

7.De beslissing in de zaak tussen [eiser] en Hamburg Süd

7.1.
wijst de vordering af,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Hamburg Süd tot op heden begroot op € 1.793,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: