In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van civiel recht en verbintenissenrecht, heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2022 een vonnis gewezen in een incident. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid genaamd [eiser] TRANSPORT B.V., heeft een vordering ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder CLERMONT EXPRESS SP. Z O.O. en NOWATRANS GRZEGORZ NOWAK, met betrekking tot schade die is ontstaan tijdens het vervoer van goederen van Frankrijk naar Nederland. De eiser vordert een verklaring voor recht dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade en een schadevergoeding van € 16.728,79, plus buitengerechtelijke incassokosten van € 942,29.
De gedaagde Clermont heeft in het incident verzocht om verwijzing naar de kantonrechter, stellende dat de vordering minder bedraagt dan € 25.000,00 en derhalve onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van het CMR-verdrag, aangezien de plaats van ontvangst van de goederen in Nederland ligt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zaak, gezien de totale waarde van de vordering, verder behandeld moet worden door de kantonrechter.
In de beslissing heeft de rechtbank de vordering van Clermont toegewezen, de eiser veroordeeld in de proceskosten van het incident, en de zaak verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken op 2 februari 2022. Tevens is aangegeven dat partijen niet meer verplicht zijn zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen. Het teveel betaalde griffierecht zal door de griffier worden teruggestort.