ECLI:NL:RBNHO:2022:1622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
C/15/321663 / FA RK 21-5200
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en afwijzing wijziging gezag in familiezaken met gedetineerde ouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen de moeder en de vader van twee minderjarige kinderen. De moeder verzocht om wijziging van het gezag, zodat zij alleen het gezag over de kinderen zou krijgen, en om wijziging van de zorgregeling, omdat de vader sinds juli 2021 in detentie verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden door de detentie van de vader, maar oordeelt dat een wijziging van het gezag niet in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af. De zorgregeling wordt wel gewijzigd, waarbij de kinderen video- en belmomenten met de vader kunnen hebben en eenmaal per drie maanden een fysiek bezoek aan de vader in de penitentiaire inrichting kan plaatsvinden. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de hulpverlening betrokken blijft bij de uitvoering van de zorgregeling. De vader heeft een verleden van detentie, maar de rechtbank oordeelt dat hij in staat is om op een verantwoorde manier contact met de kinderen te onderhouden, ondanks zijn huidige detentie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
IMS
wijzigen zorgregeling en afwijzen wijziging gezag
zaak-/rekestnummers: C/15/321663/ FA RK 21-5200 + C/15/323602/ JU RK 21-2373
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 25 februari 2022
in de zaken van:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. M. van der Weide, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] , thans gedetineerd in PI [PI] ,
advocaat mr. C.A. Bouw, kantoorhoudende te Amsterdam,
EN
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI,
locatie Alkmaar,
--betreffende—
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna ook te noemen de minderjarigen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de moeder, ingekomen bij de griffie op 22 oktober 2021, bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer C/15/321663/ FA RK 21-5200;
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 22 oktober 2021, bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer C/15/323602/ JU RK 21-2373;
- het verweerschrift met bijlagen van de vader, ingekomen bij de griffie op 27 januari 2022, met betrekking tot het zaaknummer C/15/321663/ FA RK 21-5200;
1.2.
Op 31 januari 2022 zijn beide zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M. van der Weide,
- de vader, bijgestaan door mr. C.A. Bouw,
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI,
- [vertegenwoordiger van de raad] (telefonisch), namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad), als informant.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
-[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
De vader heeft de minderjarigen erkend en de ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de moeder.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 december 2020 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en nadien is verlengd voor de duur van negen maanden en thans nog voortduurt tot 4 september 2022.
2.5.
Bij beschikking van 9 december 2020 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling) vastgesteld ten aanzien van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
waarbij voornoemde minderjarigen bij de vader verblijven:
- eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot zondagmiddag, waarbij de moeder de minderjarigen bij de vader op zondag uit haar werk ophaalt;
- eenmaal per veertien dagen op dinsdag na de buitenschoolse opvang, waarbij de vader de minderjarigen rond 16:30 uur ophaalt en op woensdagochtend naar school brengt.

3.De verzoeken


Het verzoek van de moeder (C/15/321663 / FA RK 21-5200), tevens verweer tegen het verzoek van de GI
3.1.
Het verzoek van de moeder strekt tot wijziging van het gezag, in die zin dat voortaan het gezag alleen aan haar toekomt, omdat het niet langer in het belang van de kinderen is dat het gezamenlijk gezag blijft voortduren.
Verder heeft de moeder verzocht om wijziging van de zorgregeling, zoals die bij de eerdergenoemde beschikking van 9 december 2020 en/of in het ouderschapsplan is opgenomen, op de grond dat daarna de omstandigheden zijn gewijzigd.
Ter zitting heeft de moeder haar oorspronkelijke standpunt (te weten geen omgang tussen de vader en de kinderen) gewijzigd, in die zin dat zij kan instemmen met het vastleggen van het wekelijks bellen en videobellen tussen de vader en de kinderen. Die contacten verlopen inmiddels over het algemeen goed. Tegen de fysieke bezoeken aan de vader heeft de moeder wel bezwaren.
3.2.
Door en namens de moeder is hiertoe onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het gezag
3.3.
Tijdens de relatie van partijen heeft de vader een groot deel van de tijd gedetineerd gezeten en nu zit de vader wederom, voor nog onbekende tijd, in detentie. Vanwege de lange periodes van detentie, is de moeder feitelijk tot januari 2020 in het leven van de kinderen de hoofdopvoeder geweest. Toen de moeder zwanger was van [minderjarige 1] was de man gedetineerd en ook toen zij zwanger was van [minderjarige 2] stond zij er alleen voor. Toen [minderjarige 2] drie jaar was, in 2018, mocht de vader voorwaardelijk naar buiten, maar in februari 2019 moest de vader opnieuw in detentie en is hij begin 2020 weer vrij gekomen. Daarbij waren er ook allerlei schulden. Alle omstandigheden bij elkaar genomen leverde dat toen al veel spanningen op bij de moeder. Nadat de vader was vrijgekomen in januari 2020 heeft de moeder besloten de relatie tussen partijen te beëindigen. Echter, doordat de vader zich positioneerde als medegezaghebbende ouder die zijn “rechten als mede gezaghebbende ouder” liet domineren boven het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , wijzigde de praktische situatie evengoed. Partijen hebben zich toen aangemeld bij het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) voor hulp vanwege de problemen rondom de beëindiging van de relatie en de omgang alsmede voor kindsignalen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de wijze waarop de vader hiermee omging. Begin maart 2020 heeft op advies van het CJG een periode geen omgang plaatsgehad tussen de vader en [minderjarige 2] en is de Raad ingeschakeld en hebben partijen ook nog mediation geprobeerd, maar op 4 december 2020 is uiteindelijk toch de ondertoezichtstelling uitgesproken en op 9 december 2020 is door de rechtbank een zorgregeling vastgesteld.
In het voorjaar van 2021 zijn partijen gestart met het hulpverleningstraject SCHIP bij Buro Troost om te streven naar een betere communicatie en tot een ouderschapsplan te komen. De moeder heeft die gesprekken op zijn zachtst gezegd niet als prettig ervaren en zij voelde zich regelmatig onder druk gezet. Het ouderschapsplan is naar de mening van de moeder tot stand gekomen onder valse voorwendselen en onjuiste informatie vanuit de vader. Hij heeft namelijk telkens weer aangegeven dat de zorgen van de moeder ongegrond, althans achterhaald waren en dat hij er toen en in de toekomst voor de kinderen wilde zijn. Echter, inmiddels is gebleken dat de man de keuze heeft gemaakt zich nog wel degelijk bezig te houden met zaken, waarvoor hij thans gedetineerd zit. Daarmee heeft hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een zorgelijke situatie geplaatst. Na een inval in zijn woning door de FIOD is hij op 7 juli 2021 opnieuw aangehouden en sindsdien verblijft hij in voorlopige hechtenis. Het is nog onbekend voor hoe lang.
De vader heeft de kinderen in potentieel gevaarlijke situaties gebracht en die beslissingen zijn niet in het belang van de kinderen. Wanneer de vader wel op korte termijn uit detentie zou komen, maakt dat de situatie niet anders. De moeder heeft er, gelet op de voorgeschiedenis, geen enkel vertrouwen meer in dat de vader het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop heeft staan. De wijze waarop de vader zijn leven inricht, het gedrag en de onvoorspelbaarheid zijn niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er bestaat nu een zo groot gebrek aan vertrouwen tussen partijen, dat dit maakt dat partijen niet in staat zijn om samen goede beslissingen over de kinderen te kunnen nemen.
Daarbij komt ook dat deze situatie nog steeds veel spanningen bij de moeder teweeg brengt en dat dat ten koste gaat van haar gezondheid. Terwijl het erg belangrijk is dat zij er onverkort voor de kinderen kan zijn, zeker nu zij er feitelijk wederom, zoals ook in de eerdere jaren, weer als enige ouder en opvoeder voor de kinderen voor staat.
De moeder heeft alles geprobeerd en meegewerkt aan hulpverlening die bedoeld was om de communicatie en het vertrouwen in elkaar als ouders te verbeteren, echter zonder het gewenste resultaat. Rust, stabiliteit en duidelijkheid heeft nu echt prioriteit. Het is daarom in het belang van de kinderen dat de moeder alleen met het gezag over hen belast zal zijn.
Ten aanzien van de zorgregeling
3.4.
De moeder vindt het belangrijk dat bij de beslissing wat de kinderen aan kunnen, wordt meegenomen wat de behandelaar bij Buro de Beweging in het belang van [minderjarige 1] vindt. [minderjarige 1] heeft daar nu drie sessies heeft gehad. Ook de GI heeft de inzet van Buro de Beweging noodzakelijk geacht, onder meer om te kijken waar zijn angsten en uitingen van lichamelijke klachten vandaan komen. Die hulp zou eerst afgewacht moeten worden. Ook is er onlangs een tweede jeugdbeschermer van de GI aangesteld, die het contact met de kinderen op zich zal nemen, omdat de GI de kinderen nog helemaal niet had gesproken. [minderjarige 2] heeft bij de moeder aangegeven niet naar de vader toe te willen gaan. Bovendien vindt heden middag een gezamenlijk gesprek plaats met de hulpverleners in het kader van “1 gezin 1 plan” om de neuzen dezelfde kant op te krijgen en in die zin is het verzoek van de GI om fysieke bezoeken vast te stellen, voorbarig.
De moeder wordt sinds april 2021, op verwijzing van de GI, begeleid door [naam] van Koel & Co en hij heeft bij de GI ook aangegeven dat de kinderen baat hebben bij een sterke moeder, omdat die van haar afhankelijk zijn. Ook heeft hij de GI ingelicht over het effect, op zowel de moeder als de kinderen, van de acties vanuit de GI op dit moment. Naar zijn mening is er te weinig aandacht voor de kinderen en wat zij steeds weer te verwerken krijgen. De vader maakt keuzes, waarbij hij bepaald niet aan het belang van de kinderen heeft gedacht. Hij heeft de kinderen opnieuw in de steek gelaten en hen daardoor opnieuw beschadigd. Mogelijk ervaren de kinderen ook een gevoel van onveiligheid bij fysieke bezoeken, met alle spanningen van dien. Dit alles is geen stemmingmakerij, zoals de vader in zijn verweer doet voorkomen, maar dat is wat de moeder ervaart met de kinderen. De moeder vindt het dan ook spijtig dat de vader haar en de kinderen daarin niet serieus neemt. De moeder wil juist voorkomen dat de lange reis naar de PI negatieve gedachtes en herinneringen bij de kinderen teweeg zal brengen, terwijl de bel- en videobel-contacten nu goed verlopen. [minderjarige 1] begint zich nu eindelijk te uiten, zijn boosheid te tonen, terwijl hij dat bij een fysiek bezoek waarschijnlijk weer zal inslikken en niet de ruimte zal voelen om zich te uiten.
Desgevraagd geeft de moeder aan dat het wel (enig) vertrouwen geeft dat het fysieke bezoek goed voorbereid moet worden met de hulpverlening.
Voor de volledigheid merkt de moeder nog op dat zij, anders dan in het verweerschrift van de vader staat, in 2019 ook geen fysieke bezoeken aan de vader heeft gebracht toen hij gedetineerd zat, omdat zij dat toen (ook) niet kon opbrengen.
Voor de periode na de detentie zal opnieuw bekeken moeten worden wat in het belang van de kinderen is en kan niet zonder meer de oude zorgregeling worden hervat. Naast het herstellen van het vertrouwen tussen partijen, maakt de moeder zich ook zorgen over de inval bij de vader thuis en dat de kinderen daar ook hadden kunnen zijn. Dat kan zomaar weer gebeuren. En ook al is het de FIOD en niet een arrestatieteam, dat is evengoed een heftige ervaring voor kinderen.

Het verzoek van de GI (C/15/323602/ JU RK 21-2373)
3.5.
De GI verzoekt, inclusief de wijziging ter zitting, de door de rechtbank op
9 december 2020 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen als volgt:
- eenmaal per week hebben de kinderen een video- en/of belmoment met de vader. Van deze
video- en belmomenten zijn er per maand drie belmomenten en één videomoment. Dit
wordt door de ouders onderling georganiseerd. De moeder begeleidt de kinderen bij deze
momenten;
- eenmaal per drie maanden een fysiek bezoek aan de vader in detentie. De moeder brengt,
zo mogelijk ondersteund door netwerk en/of professional, en begeleidt de kinderen. De
moeder bepaalt, binnen de mogelijkheden van de PI, op welke dag dat plaatsvindt
.De vader
draagt zorgt voor de brandstofkosten en het organiseren van een passende ruimte. Waarbij
het eerste fysieke bezoek kan plaatsvinden, zodra [minderjarige 1] daarop voldoende is voorbereid
door de hulpverlening vanuit Buro de Beweging.
3.6.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI aangevoerd dat inmiddels de video- en belmomenten naar afspraak verlopen en dat de kinderen hiervan kunnen genieten.
Verder acht de GI het in het belang van de kinderen dat zij de vader ook fysiek kunnen zien, nu duidelijk is geworden dat de vader nog voor langere tijd gedetineerd zal blijven. De GI heeft geïnformeerd bij Buro de Beweging of die over de mogelijkheid en wenselijkheid al iets kunnen zeggen, maar dat is niet het geval. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan het opbouwen van een vertrouwensband met [minderjarige 1] . De kinderen hebben bij de huidige jeugdbeschermer aangegeven wel de vader te willen zien. Zij weten dat hij gedetineerd is en zij hebben er inderdaad last van dat de vader plotsklaps uit hun leven is verdwenen en het is belangrijk dat dat gevoel van de kinderen wordt erkend.
Bij de mogelijkheden voor een fysiek bezoek aan de PI dient zeker ook de mentale en fysieke gezondheid van de moeder te worden meegenomen. De GI kan bij het vormgeven daarvan de moeder ondersteunen. Zo kan er mogelijk een professional met de moeder mee of kan de GI met de moeder en haar netwerk in overleg, over wie de moeder kan ondersteunen of kan de GI met de werkgever deze situatie bespreken. De GI heeft daarover ook meerdere gesprekken gevoerd met de moeder en gezocht naar mogelijkheden en oplossingen én geluisterd naar risico's en zorgen, maar dat heeft helaas niet geleid tot overeenstemming. Daarom heeft de GI toch onderhavig verzoek ingediend.
De vader is meewerkend in de afspraken voor een fysiek bezoek en erkent de moeilijkheden voor de moeder en probeert hierin mee te denken. De vader heeft aangedragen dat zijn ouders de kinderen kunnen brengen en begeleiden. Echter acht de GI dat niet in het belang van de kinderen, omdat die de kinderen op een eerder moment hebben belast met hevige emoties omtrent detentie en het gemis van de vader. Zij zijn ook geen hechtingsfiguren voor de kinderen én de moeder kan daar geen emotionele toestemming voor geven. De vader wil wel zorgdragen voor de brandstofkosten en wil zich inzetten om het bezoek te organiseren op dagen en tijden die voor de moeder schikken.
Voor wat betreft de periode na de detentie. Daar hebben we ook over gesproken en aangegeven dat tegen die tijd moet worden gekeken naar de mogelijkheden. Het is in ieder geval niet zo dat dan in één keer de oude zorgregeling weer kan worden uitgevoerd, daar zal een fase van opbouwen voor nodig zijn. Vertrouwen is belangrijk en er moeten veiligheidsafspraken worden gemaakt.

4.Het verweer van de vader

4.1.
Tegen het verzoek van de moeder is door en namens de vader gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing.
Ten aanzien van de zorgregeling
4.2.
De vader kan zich vinden in het verzoek van de GI en stemt in met het vastleggen van die zorgregeling, inclusief de wijzigingen zoals die ter zitting zijn besproken.
De vader vindt, net als de GI, ook fysieke bezoeken in het belang van de kinderen. Hij vindt het belangrijk dat hij de goede band met de kinderen kan behouden. Gedurende zijn detentie dient het contact tussen hem en de kinderen te worden ingericht zoals door de GI is verzocht. Daarbij stelt hij zich wel uitdrukkelijk op het standpunt dat na afloop van de detentieperiode weer de zorgregeling van kracht wordt zoals die is vastgelegd in de beschikking van 9 december 2020. De vader gaat daarbij uiteraard akkoord met een fase, waarin die regeling weer wordt opgebouwd, indien de GI dat wenselijk acht. De inhoudelijke strafzitting staat gepland op
22 april 2022, waarna er meer duidelijkheid zal zijn over wanneer de detentie van de vader kan dan wel zal eindigen.
Ten aanzien van het gezag
4.3.
Het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen dient te worden afgewezen. Er zijn onvoldoende gronden en redenen aangevoerd door de moeder. Uit niets blijkt dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, bij het voortduren van het gezamenlijk gezag.
De vader heeft weliswaar een verleden waarin hij meermalen voor een langere periode gedetineerd is geweest, maar er zijn ook lange periodes geweest waarin hij niet gedetineerd was. De vader heeft in die periodes een goede band met de kinderen kunnen opbouwen, omdat hij toen een groot gedeelte van de huishoudelijke taken en opvoeding van de kinderen op zich nam, zodat de moeder kon studeren en werken. Tijdens de detentieperiode van de vader in 2019 heeft het gezin ook gebruik gemaakt van de familiekamer in de PI om het contact met de kinderen niet te verliezen. Tot aan de recente detentie verliep het gezag en de zorgregeling min of meer naar behoren en in zoverre er wel eens onenigheid was, werd dit veroorzaakt door de moeder. Uiteraard erkent de vader dat detentie de communicatie niet bevordert, maar alleen al uit het verzoek van de GI blijkt dat overleg en medewerking van de vader verzekerd blijft. Ook spoedbeslissingen over de medische problematiek van [minderjarige 2] kunnen gewoon genomen worden door de moeder en wat dat betreft verschilt de situatie van de ouders niet van andere ouders. Ook bij niet-gedetineerden zal voor spoedoverleg niet altijd gelegenheid zijn. De vader is bereikbaar. En op het moment dat er spoedbeslissingen genomen moeten worden, dan vertrouwt hij de moeder daar volledig in.
Het enkele feit dat [minderjarige 1] hulpverlening heeft, zonder te vermelden waaruit de problematiek bestaat en hoe de problematiek is ontstaan, kan ook geen reden zijn om het gezag aan de vader te ontnemen. Het klem komen te zitten moet wel verband houden met het gezamenlijk ouderlijk gezag. Of tenminste nadelig worden beïnvloed door het gezamenlijk gezag. Daarvan is geen sprake. Dat het gezamenlijk gezag spanningen bij de moeder teweeg brengt, is juridisch gezien niet relevant. De vader denkt dat de spanningen meer worden veroorzaakt door het verzet van de moeder tegen de omgang, dan dat het gezamenlijk gezag daar een rol in speelt. Inmiddels zijn er vaste video- en belmomenten die goed verlopen en waarvan de kinderen ook genieten. Hoe dan ook, ook dat is geen reden om het gezag van de vader te beëindigen. De vader heeft zich altijd meewerkend opgesteld nadat de moeder de relatie had beëindigd, kort voordat hij in vrijheid werd gesteld in januari 2020. Zowel in de fase van het hulpverleningstraject SCHIP als ook naar de GI. De vader betwist uitdrukkelijk dat het ouderschapsplan onder valse voorwendselen en met onjuiste informatie vanuit de vader tot stand is gekomen. Beide partijen hebben het ouderschapsplan getekend op 31 maart 2021 en de vader merkt op dat de moeder daarbij juridische bijstand had van haar advocaat mr. Van der Weide.
De vader kan zich ook niet verenigen met de door de moeder aangevoerde, niet onderbouwde stellingen, dat de vader de kinderen in een potentieel gevaarlijke situatie zou hebben gebracht.
Mocht de rechtbank toch toewijzing overwegen, dan verzoekt de vader de zaak te verwijzen naar de Raad voor onderzoek en advies.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de zorgregeling
5.1.
Met betrekking tot de zorgregeling overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Hoewel de rechtbank in deze beschikking de term “zorgregeling” zal hanteren, wijst de rechtbank partijen erop dat in plaats daarvan dient te worden gelezen: “een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken”.
5.3.
De rechtbank kan de hiervoor genoemde regeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW). Sinds de maand juli 2021 verblijft de vader in detentie. Het is nog onbekend voor hoe lang. Op 22 april 2022 staat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak gepland bij de rechtbank.
5.5.
Ter zitting is gebleken dat beide ouders het er over eens zijn dat de video- en belmomenten inmiddels goed verlopen en de moeder heeft aangegeven zich tegen het vaststellen van dat gedeelte van het verzoek van de GI niet (meer) te verzetten. Het geschilpunt ligt bij de fysieke bezoeken (gedurende de periode van detentie). De vader acht die, net als de GI, in het belang van de minderjarigen en de moeder handhaaft haar verweer daartegen.
5.6.
De rechtbank overweegt dat, op voorhand, niet is gebleken dat fysieke bezoeken in de penitentiaire inrichting ernstig nadeel zouden opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen of dat die anderszins in strijd zouden zijn met zwaarwegende belangen van de minderjarigen. De kinderen hebben zelf ook aangegeven hun vader te willen bezoeken in de PI en lijken een goede band te hebben met hun vader.
De hulpverlening schat in dat de vader in staat is om op een zodanige wijze invulling te geven aan dergelijke bezoeken, dat de minderjarigen daardoor niet onnodig zullen worden belast. Onlangs is voor [minderjarige 1] hulpverlening gestart bij Buro de Beweging en als onderdeel van die hulpverlening zal het voorbereiden van [minderjarige 1] op een fysiek bezoek aan de vader in de penitentiaire inrichting worden meegenomen.
De rechtbank is, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat in samenspraak met de hulpverlening en onder toezicht van de GI fysieke bezoeken aan de vader in de penitentiaire inrichting vorm gegeven kunnen worden, op een manier die in het belang van de minderjarigen wordt geacht.
Voor de situatie na afloop van de detentie geldt ook dat te zijner tijd in samenspraak met de hulpverlening en onder toezicht van de GI dient te worden bezien welke mogelijkheden er zijn voor het opbouwen van de zorgregeling.
De rechtbank acht de regeling zoals die door de GI is verzocht, inclusief de wijzigingen die ter gelegenheid van de zitting zijn besproken, in het belang van de minderjarigen en zal die vaststellen.
Ten aanzien van het gezag
5.7.
Met betrekking tot het gezag overweegt de rechtbank als volgt.
5.8.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.9.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarigen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarigen niet klem of verloren raken tussen de ouders.
5.10.
De rechtbank is, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat een wijziging van het gezag niet in het belang van de minderjarigen is en zal het verzoek van de moeder afwijzen.
5.11.
De feiten en concrete onderbouwing voor een dergelijke ingrijpende beslissing ontbreken. Hoezeer de rechtbank ook de teleurstelling van de moeder in het gedrag van de vader kan begrijpen is niet gebleken dat belangrijke beslissingen over de minderjarigen niet genomen konden worden in de afgelopen periode. Ook is niet gebleken dat de moeder momenteel al tegen praktische problemen oploopt, zoals bij de aanvraag van de paspoorten voor een vakantie. Het risico dat de beslissingen over de minderjarigen, bijvoorbeeld over de schoolkeuze of medisch handelen, niet in het vereiste tempo genomen zouden kunnen worden, wordt als minimaal ingeschat. Tijdens de ondertoezichtstelling houdt de GI daarop ook toezicht en kan zo nodig ingrijpen. Er zijn ook onvoldoende aanwijzingen dat partijen in de nabije toekomst niet meer op hetzelfde ouderniveau als voor de huidige detentie van de vader, met elkaar zullen kunnen overleggen over de minderjarigen. De moeder heeft hulp voor zichzelf ingeschakeld in verband met het vergroten van haar assertiviteit en om met het geschonden vertrouwen te leren omgaan.
Op dit moment ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de Raad onderzoek te laten doen en de beslissing ten aanzien van het gezag aan te houden in afwachting daarvan. De rechtbank ziet op dit moment niet de noodzaak van een dergelijk onderzoek. De GI houdt toezicht op de minderjarigen, waardoor het risico dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken door de verhoudingen tussen de ouders, als minimaal mag worden ingeschat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
Wijzigt de op 9 december 2020 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
als volgt:
- eenmaal per week hebben de minderjarigen een video- en/of belmoment met de vader.
Van deze video- en belmomenten zijn er per maand drie belmomenten en één
videobelmoment. Dit wordt door de ouders onderling georganiseerd. De moeder begeleidt
de minderjarigen bij deze momenten;
- zodra [minderjarige 1] daarop voldoende is voorbereid door de hulpverlening vanuit Buro de
Beweging, in samenspraak met de GI, brengen beide minderjarigen eenmaal per drie
maanden de vader een fysiek bezoek in de penitentiaire inrichting. De moeder brengt en
begeleidt de minderjarigen, zo nodig ondersteund door iemand uit haar netwerk en/of
een professional. De moeder bepaalt, binnen de mogelijkheden van de penitentiaire
inrichting, op welke dag dat plaatsvindt
.De vader draagt zorgt voor de brandstofkosten en
het organiseren van een passende ruimte;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.