Op 22 februari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) toegewezen voor de jongste broer, [minderjarige 2], en afgewezen voor de oudste broer, [minderjarige 1]. De GI moet de komende zes maanden gebruiken om te beoordelen of [minderjarige 2] bij zijn grootmoeder kan terugkeren. Dit is afhankelijk van zijn medewerking aan therapie, schoolgang en het tonen van zelfbepalend gedrag. Voor [minderjarige 1] is er momenteel geen zicht op een passende plek, waardoor zijn verzoek tot uithuisplaatsing is afgewezen. De kinderrechter benadrukt het belang van stabiliteit en de noodzaak voor beide broers om te werken aan hun ontwikkeling en zelfstandigheid.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het gezag van de ouders over beide minderjarigen in 2012 is beëindigd en dat de grootmoeder als voogdes is aangesteld. De ondertoezichtstelling van de kinderen is herhaaldelijk verlengd, en de GI heeft in juli 2021 verzocht om uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de grootmoeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De minderjarigen zijn afzonderlijk gehoord.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de wensen van de grootmoeder en de minderjarigen meegewogen. [minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij graag bij zijn grootmoeder wil wonen, terwijl [minderjarige 1] zich veilig voelt bij haar. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te verlengen tot 2 september 2022, met als doel een terugplaatsing bij de grootmoeder. Voor [minderjarige 1] is het verzoek afgewezen, maar hij krijgt de kans om te laten zien dat hij goed kan functioneren bij zijn grootmoeder.