ECLI:NL:RBNHO:2022:1891

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
9054576 CV EXPL 21-1410
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van passagiers tegen Transavia Airlines C.V. wegens annulering van vlucht door Covid-19

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. naar aanleiding van de annulering van hun vlucht door Covid-19. De passagiers vorderden betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, nadat zij de ticketprijs terugbetaald hadden gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de passagiers geen grond hadden om de procedure te starten, aangezien Transavia reeds had aangekondigd de ticketprijzen te restitueren. De kantonrechter oordeelde dat de wettelijke rente niet toewijsbaar was vanaf zeven dagen na annulering, omdat de passagiers geen expliciet verzoek tot restitutie hadden gedaan. De kantonrechter wees de vordering af en veroordeelde de passagiers tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de redelijkheid en billijkheid in het kader van restitutieclaims tijdens de Covid-19 pandemie, waarbij de vervoerder niet in verzuim was voor de restitutie van de ticketprijzen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9054576 CV EXPL 21-1410
Uitspraakdatum: 9 februari 2022
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

beiden wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

beiden wonende te [woonplaats]

5. [passagier sub 5]

6. [passagier sub 6]

beiden wonende te [woonplaats]

7. [passagier sub 7]

8. [passagier sub 8]

beiden wonende te [woonplaats]

9. [passagier sub 9]

wonende te [woonplaats] (Zwitserland)

10. [passagier sub 10]

11. [passagier sub 11]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (Aviclaim)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Transavia
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 februari 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 17 november 2021 is een tussenvonnis gewezen waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
1.4.
Zowel de vervoerder als de passagiers hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aanvullende producties in het geding gebracht.
1.5.
Op 13 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, waarna vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren.
2.2.
Als gevolg van de coronamaatregelen zijn de vluchten geannuleerd. De vervoerder heeft vervolgens ter compensatie een coronavoucher aan de passagiers aangeboden.
2.3.
De vervoerder heeft per 11 juni 2020 bekend gemaakt dat hij voor alle door Covid-19 geschrapte vluchten de ticketprijs zal terugbetalen, indien dat wordt verzocht door de passagiers.
2.4.
Bij e-mail van 1 juli 2020 heeft de advocaat van de vervoerder onder meer het volgende aan de gemachtigde van de passagiers geschreven: “(…)
Zoals u weet heeft Transavia haar beleid gewijzigd en restitueert zij betaalde ticketprijzen wanneer die door Covid-19 door haar zijn geannuleerd. Zoals eerder verzocht en aangegeven kunt u claims daartoe eenvoudig per e-mail indienen bij cliënte. Dat u hiertoe thans desalniettemin een procedure voor start, is sinds de beleidswijziging geheel overbodig.(…)”.
2.5.
Vervolgens heeft de advocaat van de vervoerder bij e-mail van 22 juli 2020 de gemachtigde van de passagiers als volgt bericht:
“(…) Transavia heeft reeds aangetoond en aangegeven – door alle betalingen die zijn gedaan in verschillende zaken- dat waar passagiers recht hebben op restitutie, Transavia deze restitutie betaalt. Gezien de enorme aantallen waar Transavia mee te maken heeft, kan het evenwel voorkomen dat restitutie langer duurt dan gebruikelijk. (…) Het is dan ook onnodig en onredelijk dat op dit moment nog door u tot dagvaarden wordt overgegaan, terwijl u weet dat de ticketprijzen van de tickets die geannuleerd zijn door Covid-19 worden terugbetaald. (…) Graag ontvangt Transavia verder een overzicht van u met claims die u bij Transavia heeft ingediend namens de passagiers en waarop u een afwijzend antwoord of nog geen antwoord heeft ontvangen. Bij deze zegt Transavia nogmaals uitdrukkelijk toe dat als passagiers recht hebben op restitutie en deze nog niet betaald is, Transavia deze restitutie zal betalen. (…)”.
2.6.
De passagiers en de vervoerder hebben getracht om tot een minnelijke regeling te komen. De vervoerder heeft per e-mail van 25 februari 2021 een schikkingsvoorstel gedaan ter voldoening van de deurwaarderskosten en één punt liquidatietarief salaris gemachtigde.
2.7.
De gemachtigde van de passagiers is bij e-mail van 1 maart 2021 niet akkoord gegaan met het voorstel, in verband met de buitengerechtelijke incassokosten.
2.8.
Per e-mail van 15 maart 2021 heeft de gemachtigde van de passagiers aan de vervoerder laten weten dat inmiddels alle ticketkosten zijn ontvangen en dat namens de passagiers een schikking getroffen kon worden als de vervoerder een bedrag van € 648,60 aan nevenkosten zou betalen. De vervoerder is niet ingegaan op het voorstel van de gemachtigde van de passagiers.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen - na vermindering van eis - dat de vervoerder bij, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- de wettelijke rente over € 1.463,22 te rekenen vanaf zeven dagen na de annulering, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 219,48 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente; - de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is tot restitutie van de vliegtickets binnen zeven dagen na annulering van de vlucht. De vervoerder dient dan ook de wettelijke rente te vergoeden vanaf zeven dagen na annulering van de vlucht. De vervoerder is van rechtswege in verzuim vanaf het moment dat de terugbetaling had moeten plaatsvinden. Op grond van artikel 6:83 sub a BW is de wettelijke rente direct opeisbaar. Voorts hebben de passagiers niet meteen een ‘refund’ van de vervoerder ontvangen nadat zij hierom vroegen. Zij waren dan ook genoodzaakt om Aviclaim in te schakelen en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Deze kosten dient de vervoerder te vergoeden. Voorts vorderen de passagiers vergoeding van de gemaakte proceskosten.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. De vervoerder voert - kort en zakelijk weergeven - aan dat hij vanaf juni 2020 zijn beleid heeft gewijzigd en tot restitutie van ticketprijzen is overgegaan. De vervoerder heeft voorafgaand aan de eerste rolzitting meerdere malen uitdrukkelijk toegezegd dat de nog niet uitbetaalde ticketprijzen zouden worden gerestitueerd, alsmede de tot dan gemaakte kosten voor het opstellen en uitbrengen van de dagvaarding. Op 30 juli 2020 zijn de ticketkosten geheel gerestitueerd. De procedure is enkel voortgezet omdat de passagiers geen genoegen wilden nemen met een betaling zonder de -volledig onterecht- geclaimde buitengerechtelijke incassokosten. Voorts betwist de vervoerder dat de wettelijk rente verschuldigd is vanaf zeven dagen na annulering van de vluchten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat op 30 juli 2020 aan alle passagiers de restitutie was voldaan ten aanzien van de ticketkosten. Thans staat in deze zaak de vraag centraal of de passagiers aanspraak kunnen maken op de vergoeding van nevenkosten die volgens de passagiers voortvloeien uit de restitutie van de ticketkosten op grond van de Verordening. Het betreft in deze zaak nevenkosten bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente.
5.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder op grond van artikel 8 lid 1 sub 1 van de Verordening gehouden is tot betaling van de wettelijke rente vanaf zeven dagen na annulering van de verschillende vluchten. Uit artikel 8 lid 1 sub 1 volgt:
1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:
a.
a) – volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt en voor het gedeelte en de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval,
– een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid;
5.4.
De kantonrechter overweegt dat de Verordening is bedoeld om passagiers beter te beschermen tegen het handelen van luchtvaartmaatschappijen ten aanzien van instapweigeringen, vertragingen en annuleringen, omdat dit voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee brengt. In onderhavig geval is de vervoerder genoodzaakt geweest om gedurende een bepaalde periode vrijwel alle vluchten te annuleren in verband met maatregelen die zijn genomen door de overheid vanwege de Covid-19 pandemie. Dit heeft zowel voor de vervoerder als de passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak opgeleverd. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de Verordening niet in onderhavige situatie heeft voorzien. Dit volgt ook uit artikel 8 van de Verordening. Immers krijgen passagiers bij annulering van een vlucht de keuze tussen terugbetaling van de vliegticket indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan geen zin meer heeft of een nieuwe vlucht. Uit het artikel volgt niet op welk moment de termijn van zeven dagen begint te lopen. In geval van annulering op initiatief van de luchtvaartmaatschappij zal dit vaak dezelfde dag zijn, de dag van de vlucht.
5.5.
Aangezien de passagiers een keuze krijgen zal de termijn, zoals de vervoerder ook aanvoert, niet eerder kunnen aanvangen dan wanneer de passagier zijn of haar keuze kenbaar heeft gemaakt bij de vervoerder. Dat de passagiers in onderhavige geval geen mogelijkheid had om voor een alternatieve vlucht te kiezen, omdat er niet mocht worden gevlogen, doet hier niet aan af. De wettelijke rente is dan ook niet toewijsbaar vanaf zeven dagen na annulering van de vluchten. Gesteld noch gebleken is op welk moment de passagiers voor het eerst expliciet hebben verzocht om de betaling van de ticketprijs te restitueren.
5.6.
De passagiers vorderen subsidiair om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf de datum van ingebrekestelling. De kantonrechter begrijpt dat de vervoerder een beroep doet op de redelijkheid en billijkheid. De vervoerder voert daartoe aan dat een redelijke termijn aan de vervoerder moet worden geboden om aan het verzoek van de passagiers te voldoen, waarbij ook speelt dat -in eerste instantie vanuit de overheid gerechtvaardigd- vouchers aan de passagiers waren verstrekt, welke in sommige gevallen ook alweer waren ingezet. Het uitzoeken, administreren en uitbetalen van de juiste ticketprijzen - vaak onderdeel van een pakketreis of een retourvlucht- welke niet alleen door een claimbureau maar ook door de passagier zelf of een reisagent -dubbel- worden geclaimd, op de juiste wijze en niet dubbel of bovenmatig uitbetalen, kost enige tijd, aldus de vervoerder. Deze enorme vloed aan aanvragen tot restitutie in de Covid-19 pandemie geven reden tot coulance. In onderhavig geval is in de periode van 1 juli tot en met 6 juli 2020 voor de eerste - en enige- keer concreet om terugbetaling verzocht. De vervoerder heeft op 30 juli 2020 de ticketprijzen gerestitueerd, een betalingstermijn van drie maanden is -gezien de omstandigheden- buitengewoon redelijk, aldus nog steeds de vervoerder.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder een geslaagd beroep op de redelijkheid en billijkheid kan doen. Reeds is overwogen dat de Verordening niet heeft voorzien in een situatie dat alle luchtvaartmaatschappijen alle vluchten gedurende een periode moeten annuleren. Daarbij wordt ook een betalingstermijn van veertien dagen – de betaaltermijn zoals gegeven in de aanmaning – nadat de vervoerder bekend is geworden met de keuze van de passagier, onder de bovengenoemde omstandigheden niet redelijk geacht. Niet in geschil is dat de passagiers de vervoerder in de periode tussen 1 juli tot en met 6 juli 2020 hebben aangemaand om tot betaling over te gaan, waarna de vordering op 30 juli 2020 is voldaan. Dit betekent dat de vervoerder binnen drie maanden heeft getracht om de gehele vordering te voldoen. De vordering tot betaling van de wettelijke rente over de vordering tot restitutie van de vliegtickets zal dan ook worden afgewezen.
5.8.
De passagiers vorderen € 219,48 aan buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag is berekend naar aanleiding van de bij dagvaarding gevorderde hoofdsom van € 1.463,22. Volgens vaste rechtspraak is voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), vereist dat:
(a) een conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
(b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
(c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
(d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
Voor vergoeding van de hier bedoelde kosten is echter niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (vgl. HR 12 april 2019 ECLI:NL:HR:2019:590). Volgens de Hoge Raad zijn er immers gevallen denkbaar waarin de benadeelde deze kosten als gevolg van de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis maakt in de redelijke veronderstelling dat hem in verband daarmee een bepaalde vordering toekomt. De vraag in hoeverre de kosten die de benadeelde aldus heeft gemaakt op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, dient aan de hand van de hiervoor vermelde maatstaf te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, zoals de vraag of er verweer is gevoerd of is te verwachten en de door partijen ingenomen standpunten.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de passagiers gelet op het gevoerde verweer de in het geding zijnde kosten in redelijkheid niet van de vervoerder kunnen vorderen. De gemachtigde van de passagiers heeft per passagier dan wel per stel passagiers één brief geschreven in de periode tussen 1 juli tot en met 6 juli 2020. Vanaf 1 juli 2020 is uitdrukkelijk aan de gemachtigde van de passagiers (in meerdere zaken) bevestigd dat tot uitbetaling van de vliegtickets wordt overgegaan. Dat de uiteindelijke uitbetaling niet direct heeft plaatsgevonden, is onder de omstandigheden begrijpelijk. Er was dan ook geen grond voor de passagiers om de procedure te starten. De vervoerder heeft uitdrukkelijk voor datum dagvaarding verklaard dat hij de ticketprijzen zou gaan terugbetalen. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten wordt dan ook eveneens afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Aangezien de vervoerder onnodig op kosten is gejaagd, na meerdere malen te hebben toegezegd de hoofdsom (en een deel van de proceskosten) te gaan betalen, ziet de kantonrechter aanleiding om het liquidatietarief toe te passen op de vordering zoals vermeld in de dagvaarding, te weten € 187,00 per punt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.
5.11.
De gevorderde nakosten worden overeenkomstig de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren en Kantonsectoren begroot op een half salarispunt conform het gebruikelijke liquidatietarief voor proceskosten tot een maximum van € 124,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 561,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter