ECLI:NL:RBNHO:2022:1948

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
C/15/324167 / KG ZA 22-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluitend gebruik van de voormalige gezamenlijke woning in kort geding met provisionele vordering

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met het verzoek om het uitsluitend gebruik van de voormalige gezamenlijke woning te verkrijgen. De vrouw heeft een zoon en een dochter van 18 en 19 jaar oud, terwijl de man een dochter van 10 jaar oud heeft. De vrouw heeft sinds het incidentele vonnis van 24 november 2021 bij verschillende kennissen verbleven en stelt dat haar huidige woonsituatie problematisch is, wat haar gezondheid en mentale welzijn beïnvloedt. De man heeft in het verleden een bodemprocedure tot verdeling gestart en heeft een provisionele vordering ingesteld, waarbij hij ook het uitsluitend gebruik van de woning aan hem wilde toekennen.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw afgewezen, omdat zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering in kort geding. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw had nagelaten om hoger beroep in te stellen tegen het eerdere vonnis van 24 november 2021, waarin was bepaald dat de man in de woning mocht verblijven. De vrouw had niet voldoende aangetoond dat er sprake was van een kennelijke misslag in dat vonnis. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de man uitviel, en dat de vrouw niet had aangetoond dat haar situatie zodanig was veranderd dat een wijziging van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd was.

De beslissing van de voorzieningenrechter was dat de vordering van de vrouw werd afgewezen en dat de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 14 februari 2022 door mr. A.E. Merkus, voorzieningenrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/324167 / KG ZA 22-20
Vonnis in kort geding van 14 februari 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. W.L. Sieval te Heerhugowaard,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.L. Molenaar te Noord-Scharwoude.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 januari 2022 met 10 producties,
  • de aanvullende producties 11 tot en met 16,
  • de conclusie van antwoord met 35 producties,
  • twee aanvullende producties (genummerd 35 en 36) van de zijde van de vrouw,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022,
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samengewoond in de gezamenlijke koopwoning aan de [adres] te [postcode] [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
De vrouw heeft een zoon en een dochter van 18 en 19 jaar oud. De man heeft een dochter van 10 jaar oud. De zoon van de vrouw woont sinds september 2020 bij zijn vader.
2.3.
Naar aanleiding van een kortgeding dagvaarding waarin de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning vorderde, heeft op 20 april 2021 een viergesprek plaatsgevonden met de eerste advocaat van de vrouw. In het viergesprek zijn onder andere afspraken gemaakt over de overname van de woning door één van partijen. De toenmalige advocaat van de vrouw heeft twee dagen later per e-mailbericht laten weten dat de vrouw toch niet instemde met de gemaakte afspraken.
2.4.
De man is een bodemprocedure tot verdeling gestart en heeft een provisionele vordering ex artikel 223 Rv ingesteld en bij wijze van voorlopig voorziening gevorderd dat de vrouw haar medewerking verleent aan een taxatie en aan een regeling voor betaling van de woonlasten en dat zij de gemaakte afspraken nakomt.
Met de opvolgend advocaat van de vrouw heeft mailwisseling plaatsgevonden over de taxatie van de woning ten behoeve van de benodigde financiering door één van partijen.
Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. De vorderingen van de man zijn bij vonnis in het incident van 18 augustus 2021 afgewezen.
2.5.
Op 1 september 2021 heeft de vrouw een verzoek ex artikel 223 Rv ingediend waarin zij het uitsluitende gebruik van de woning heeft verzocht. De man heeft bij wijze van eis in reconventie verzocht om het uitsluitende gebruik van de woning aan hem toe te delen.
2.6.
Bij vonnis in het incident van 24 november 2021 heeft deze rechtbank bepaald dat de man voor de duur van de procedure, met uitsluiting van de vrouw, in de woning mag verblijven.
2.7.
De vrouw heeft de woning na het incidentele vonnis verlaten. De dochter van de vrouw is aanvankelijk in de woning gebleven, maar heeft deze op 24 december 2021 ook verlaten.
2.8.
Er hebben incidenten tussen partijen plaatsgevonden. De vrouw heef meerdere meldingen bij de politie gedaan en partijen hebben over en weer aangifte tegen elkaar gedaan. De man heeft ook aangifte gedaan van bedreiging door voor hem onbekende mannen die hem onder druk zetten om de woning te verlaten. De man is op 2 december 2021 door de politierechter vrijgesproken van de aangiftes die de vrouw tegen hem had gedaan.
2.9.
Sinds 30 november 2021 treedt mr. Sieval op voor de vrouw. Op haar verzoek is de mondelinge behandeling in de bodemprocedure, die op 28 december 2021 gepland stond, uitgesteld. De zitting is verplaatst naar 23 maart 2022.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - samengevat- te bepalen dat de vrouw in afwachting van de bodemprocedure bij uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de inboedel van de woning, met bevel aan de man om de woning te verlaten en niet meer te betreden.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat zij sinds het incidentele vonnis van 24 november 2021 bij verschillende kennissen verblijft en dat de situatie nu dusdanig problematisch is dat zij een spoedeisend belang heeft bij het vorderen van het alleengebruik van de woning. De vrouw heeft reuma en slaapt op dit moment bij buren op een matras op de grond. De buren hebben geen verwarming en de vrouw mag slechts sporadisch gebruik maken van de keuken en eens per week van de douche. Als gevolg van haar toenemende klachten, is de vrouw deels arbeidsongeschikt en de situatie heeft ook invloed op haar mentale gezondheid. Daar komt bij dat de buren hebben aangegeven dat de vrouw half januari diende te vertrekken. De vrouw heeft geen opvolgend adres waar zij kan verblijven. Zij heeft inmiddels een contract voor onbepaalde tijd en heeft een positief financierings-advies van haar financieel adviseur gekregen met betrekking tot het kopen van de woning. De vrouw is in staat om de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, terwijl de man hier andersom niet toe in staat is.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter zal allereerst ingaan op het betoog van de man dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vordering in kort geding, omdat de vrouw heeft nagelaten om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 24 november 2021 of om wijziging van dat vonnis te vragen.
4.2.
De voorzieningenrechter onderschrijft de mogelijkheden om in hoger beroep te gaan tegen de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening en om wijziging te vragen van het vonnis in het incident en is met de man van mening dat dit in beginsel de aangewezen weg is om een voorlopige voorziening te laten intrekken of wijzigen.
Dit heeft de vrouw niet gedaan. De vrouw stelt echter dat genoemd vonnis op een klaarblijkelijke misslag berust en dat de zaak dermate spoedeisend is dat een beslissing op een tegen dat vonnis ingesteld rechtsmiddel niet kan worden afgewacht.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw onder deze omstandigheden in haar vordering kan worden ontvangen en dat het geschil moet worden beoordeeld langs de lijnen van het toetsingskader voor een executiegeschil. Dit kort geding kan echter niet dienen als een verkapt appel.
4.3.
In het vonnis van 24 november 2021 is geen gemotiveerde beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad gegeven, zodat bij de beoordeling van de vordering van de vrouw tot uitgangspunt strekt dat moet worden onderzocht of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de vrouw bij wijziging van de bestaande situatie, zolang nog niet in de bodemprocedure is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de man bij de bestaande situatie. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Dit zou alleen anders kunnen zijn in geval van een klaarblijkelijke misslag.
4.4.
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij een nieuwe partner had. In rechtsoverweging 3.7. van genoemd vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de man onbetwist heeft gesteld dat hij, in tegenstelling tot de vrouw, niet over alternatieve woonruimte kan beschikken De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de vrouw niet heeft betwist dat zij (tijdelijk) bij haar nieuwe partner en/of familie en vrienden terecht kan.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe op dit punt onduidelijkheid heeft kunnen ontstaan in het incident in de bodemprocedure. Zij heeft in het geheel niet gereageerd op de stelling van de man in zijn eis in reconventie dat de vrouw een nieuwe partner had. Die stelling van de man vindt bovendien steun in zijn aangifte van 19 november 2021 waarin hij verklaart dat de vrouw met een voor hem onbekende man de woning binnenkwam en dat deze onbekende de man aanduidde als de ex van diens vriendin.
4.6.
Daar komt bij dat partijen in het viergesprek hebben afgesproken dat de vrouw eerst in de gelegenheid zou worden gesteld om de woning over te nemen. Het inkomen van de vrouw was op dat moment onvoldoende om de woning in haar eentje te kunnen financieren. Zij had daarvoor dus financiële hulp nodig van een andere partij. Dit is ook in lijn met de verklaring van de man dat de vrouw de relatie verbrak, omdat zij een nieuwe partner had. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is geweest van een kennelijke misslag in het incidentele vonnis van
24 november 2021. Indien de vrouw op dat moment inderdaad geen partner had, had het op haar weg gelegen om zo snel mogelijk van dat vonnis in hoger beroep te gaan.
4.7.
Er zijn de voorzieningenrechter overigens geen omstandigheden gebleken die bij de gegeven voorlopige voorziening niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na het geven van die voorziening hebben voorgedaan. Bijvoorbeeld het feit dat de vrouw op het moment van het uitspreken van het incidentele vonnis wel een nieuwe partner had, maar dat dit daarna niet meer het geval is, waardoor er sprake is van een andere situatie. Die omstandigheid had mogelijk kunnen rechtvaardigen dat de voorziening zou worden gewijzigd. Dit heeft de vrouw echter niet gesteld.
4.8.
De vrouw stelt dat zij nu een contract voor onbepaalde tijd heeft en dat zij daardoor in staat is om de woning te kopen, zodat er ook op dat punt sprake is van een belangrijke wijziging van omstandigheden. Dit terwijl de man nog steeds niet in staat is om de woning over te nemen. De man heeft deze stelling gemotiveerd betwist en wijst erop dat de door de vrouw aangeleverde beheerstoets is gebaseerd op aantoonbaar onjuiste gegevens en dat de overwaarde van de woning niet is meegenomen. Van zijn kant heeft de man een nieuwe inkomenstoets overgelegd waaruit blijkt dat hij inmiddels in staat is om de woning over te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Niet in geschil is dat partijen ten tijde van het wijzen van het vonnis van 24 november 2021 beiden niet in staat waren om de woning over te nemen. Wie van hen daartoe op dit moment in staat is en wie van hen in de gelegenheid moet worden gesteld om de ander uit te kopen, zal in de bodemprocedure aan de orde moeten komen. Van een feitelijke misslag in genoemd vonnis is in ieder geval geen sprake.
4.9.
Een afweging van de wederzijdse belangen kan ook niet leiden tot toewijzing van de vordering van de vrouw. Gelet op het feit dat zij uitstel van de mondelinge behandeling in de bodemprocedure heeft verzocht, kan het de man niet worden tegengeworpen dat de vrouw voorlopig nog afhankelijk is van derden voor een plaats om te verblijven.
Ook de vertraging met betrekking tot de taxatie van de woning is het gevolg geweest van de niet-coöperatieve houding van de vrouw. De man heeft met bankafschriften aangetoond dat de vrouw maandelijks minder dan de helft van de eigenaarslasten heeft betaald en enkele maanden helemaal niets heeft bijgedragen in de eigenaarslasten van de woning, zodat haar betalingsgedrag ook te wensen over laat.
Aan de stelling van de vrouw dat de man haar kinderen dakloos maakt, gaat de voorzieningenrechter voorbij. De man heeft ter zitting benadrukt dat de dochter van de vrouw nog altijd welkom is in de woning en heeft onbetwist gesteld dat de dochter na haar vertrek meerdere keren terug in de woning is geweest om spullen op te halen. De verklaring van de dochter van de vrouw is niet ondertekend, zodat niet van de echtheid daarvan kan worden uitgegaan. Dit geldt ook voor de niet getekende verklaring, naar zeggen van de vrouw van één van de buren, dat de man sinds december 2021 een nieuwe vriendin heeft.
De man heeft dit gemotiveerd betwist.
4.10.
Op grond van het voorgaande valt de belangenafweging in het voordeel van de man uit en zal de vordering van de vrouw worden afgewezen. De man heeft verzocht om de vrouw in de proceskosten te veroordelen. In procedures tussen ex-partners is het uitgangspunt dat de proceskosten gecompenseerd worden, in die zin dat beiden de eigen kosten dragen. Onder bijzondere omstandigheden kan er niettemin grond zijn voor een proceskostenveroordeling, wanneer de één de ander bewust heeft genoodzaakt om een procedure aanhangig te maken of wanneer de één de ander nodeloos in rechte heeft betrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn zodanige omstandigheden hier (nog) niet aan de orde. De proceskosten zullen daarom tussen partijen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 14 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.LK/AM