ECLI:NL:RBNHO:2022:1964

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
C/15/324742 / KG ZA 22-46
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen tot uitvoering van eerdere beschikkingen in echtscheidingsprocedure met betrekking tot woning en hypothecaire lening

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de vrouw dat de man meewerkt aan de uitvoering van eerdere beschikkingen van de rechtbank met betrekking tot de verdeling van de echtelijke woning en de hypothecaire lening. De partijen zijn voormalig echtgenoten en hebben in een eerdere echtscheidingsprocedure afgesproken dat de woning aan de vrouw zou worden toebedeeld tegen een getaxeerde waarde van € 670.000. De vrouw heeft de man verzocht om medewerking te verlenen aan de overname van de hypothecaire lening en de eigendom van de woning. De man betwist echter de geldigheid van het taxatierapport en stelt dat de vrouw de termijn voor het verkrijgen van financiering heeft overschreden.

De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de financiering kan rondkrijgen en dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een evidente misslag in de eerdere beschikkingen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw toe en verleent vervangende toestemming voor de overname van de hypothecaire lening en de eigendom van de woning, indien de man niet binnen twee weken zijn medewerking verleent. De vorderingen van de man in reconventie worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/324742 / KG ZA 22-46
Vonnis in kort geding van 15 februari 2022
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. A. de Visser te [plaats 2],
tegen
[de man],
wonende te [plaats 1],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. Z. Taspinar te [plaats 2].
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 februari 2022 met producties 1 tot en met 5 van de zijde van de vrouw;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende reconventionele vorderingen met producties 1 tot en met 9 van de zijde van de man;
  • de door de vrouw in het geding gebrachte aanvullende producties 6 tot en met 8;
  • de mondelinge behandeling van 8 februari 2022, waarbij door de vrouw pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De zaak in het kort

Partijen zijn voormalig echtgenoten. In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank beslist dat de echtelijke woning aan de vrouw wordt toebedeeld tegen de getaxeerde waarde (€ 670.000). De vrouw vordert dat de man daaraan uitvoering geeft. De man vindt dat het taxatierapport ongeldig is en dat de vrouw het recht heeft verloren om de woning over te nemen, omdat zij van de rechtbank daarvoor een termijn van drie maanden had gekregen en zij die termijn heeft overschreden.
3. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het navolgende uitgegaan.
3.1.
Partijen zijn op 27 juli 2004 in de gemeente [plaats 2] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is ontbonden op 3 november 2021 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 2 september 2021.
3.2.
Onderdeel van de gemeenschap van goederen is de woning met garage, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden gelegen te ([adres]) [plaats 1] aan de [adres], kadastraal bekend gemeente [plaats 1], sectie D, nummer [kadaster nummer] ter grootte van zes are en zevenentwintig centiare (hierna: de woning) en de bijbehorende hypothecaire geldleningen bij ING met de kenmerken [nummer 1] en [nummer 2] (hierna: de hypothecaire geldlening).
3.3.
In de echtscheidingsbeschikking van 2 september 2021 van deze rechtbank (afdeling Familie en Jeugd) is over de verdeling van de woning en de hypothecaire geldlening het volgende vermeld:

2.5.2. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de woning binnen twee weken na de zitting zal worden getaxeerd op basis van onderhandse verkoopwaarde door makelaar KRK te [plaats 1] of- indien KRK niet beschikbaar is - door makelaar [betrokkene] te [plaats 1]. De opdracht wordt op 23 augustus 2021 door de vrouw gegeven. De door de taxateur vastgestelde waarde is bindend tussen partijen. De kosten van de taxatie komen voor rekening van partijen, in die zin dat ieder van hen de helft van deze kosten voor zijn rekening neemt.
Ter zitting zijn partijen verder overeengekomen dat de vrouw de gelegenheid krijgt binnen drie maanden na de datum van deze beschikking een passende financiering rond te krijgen om de echtelijke woning over te kunnen nemen tegen de getaxeerde waarde, in die zin dat de financiering de vrouw in staat moet stellen de helft van de overwaarde per datum overdracht aan de man te voldoen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien de vrouw niet binnen drie maanden aan het hiervoor genoemde heeft voldaan, zal de echtelijke woning door partijen zo snel mogelijk te koop worden gezet, waarbij partijen hun medewerking zullen verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een in onderling overleg aan te wijzen makelaar tot verkoop van de woning. (…)”
3.4.
Tegen de beschikking van 2 september 2021 is geen hoger beroep ingesteld.
3.5.
In opdracht van beide partijen heeft op 6 september 2021 een taxatie van de woning plaatsgevonden. De man was bij de inspectie niet aanwezig. In het taxatierapport van 9 september 2021 (hierna: het taxatierapport) is de marktwaarde van de woning vastgesteld op € 670.000. In het taxatierapport is vermeld dat de taxatie heeft plaatsgevonden ten behoeve van het verkrijgen van (hypothecaire) financiering. Volgens het taxatierapport bedraagt het woonoppervlak van de woning 137 m2.
3.6.
Op 12 oktober 2021 heeft de vrouw aan de man medegedeeld dat zij voor 95% zeker weet dat zij de woning kan financieren en dat zij daarom contact heeft opgenomen met een notaris voor het opstellen van een conceptverdelingsakte. Zij heeft de man verzocht ook contact op te nemen met de notaris voor het aanleveren van gegevens. Per e-mail van 19 oktober 2021 heeft de vrouw aan de man medegedeeld dat zij definitief akkoord heeft van de bank en dat dus uitvoering kan worden gegeven aan de ter zitting gemaakte afspraken, zodra de echtscheidingsbeschikking van 2 september 2021 is ingeschreven.
3.7.
Omdat ten aanzien van een aantal aspecten van de echtscheiding nog niet was beslist in de beschikking van 21 september 2021, heeft op 1 november 2021 wederom een zitting plaatsgevonden bij deze rechtbank (afdeling Familie en Jeugd). De rechtbank heeft vervolgens in een beschikking van 1 december 2021 over de woning en de hypothecaire lening het volgende overwogen:

Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij alsnog toedeling van de woning wenst. Volgens de man is de door de makelaar vastgestelde waarde te laag en zal de woning opnieuw getaxeerd moet worden.
De vrouw heeft tegen deze wijziging van de verzoeken van de man bezwaar gemaakt en het betoog van de man terzake van de taxatie van de woning gemotiveerd weersproken. Tot op de datum van de mondelinge behandeling heeft de man nimmer aangegeven dat hij de woning zou willen overnemen, aldus de vrouw. (…)
In navolging van eerdere beschikking is de woning door een makelaar bindend getaxeerd en heeft de vrouw bevestigd dat zij de toedeling kan financieren.
De woning wordt aan de vrouw toegedeeld tegen de door de makelaar getaxeerde waarde. De vrouw zal de helft van de overwaarde per datum overdracht aan de man voldoen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen doen ontslaan (…)”
3.8.
Op 5 januari 2022 heeft de hypotheekadviseur van de vrouw aan haar medegedeeld dat de hypotheek akkoord is. De vrouw heeft de man onder meer op 12 januari 2022 en 26 januari 2022 verzocht mee te werken aan de verdeling van de woning en de hypothecaire geldlening conform een meegezonden conceptverdelingsakte. Daarin wordt de woning toebedeeld aan de vrouw. In de conceptverdelingsakte is verder vermeld dat de waarde van de woning € 670.000 bedraagt, minus de huidige hypotheekschuld van € 362.521,73, zodat de overwaarde € 307.478,27 is, en partijen ieder recht hebben op € 153.739,14.
3.9.
De man heeft aan de verdeling conform de conceptverdelingsakte geen medewerking verleend.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De vrouw vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de man veroordeelt medewerking te verlenen aan het overnemen door de vrouw van de op de woning rustende hypothecaire geldlening en eveneens aan levering van zijn deel in de eigendom van de woning aan de vrouw, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
indien de man niet op eerste verzoek van de vrouw zijn medewerking verleent, bepaalt dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om de hypothecaire schuld rustend op de woning over te nemen op haar naam en eveneens te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor levering aan haar van het eigendomsdeel van de man in de woning;
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man nodig voor de overname door de vrouw van de woning rustende hypothecaire schuld, alsmede dat het vonnis voor de levering van het eigendomsdeel van de man in de woning aan de vrouw in de plaats komt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man;
een en ander met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4.2.
De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.3.
De man vordert - zakelijk weergegeven - dat de voorzieningenrechter:
de vrouw veroordeelt medewerking te verlenen aan het zo snel mogelijk te koop zetten van de woning, waarbij partijen medewerking dienen te verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een door partijen aan te wijzen makelaar en als de vrouw hier niet meewerkt door de voorzieningenrechter aan te wijzen makelaar;
bepaalt dat:
indien partijen niet er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
als partijen geen overeenstemming bereiken over de verkoopprijs, partijen aan de makelaar zullen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en levering van de woning te dragen;
de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
de netto-opbrengst bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
bepaalt dat de man gemachtigd zal zijn alleen tot verkoop over te gaan en de man machtigt tot het te gelde maken van de woning indien de vrouw weigert mee te werken aan verkoop van de woning door de makelaar, en bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal komen van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening en medewerking van de vrouw aan levering van de eigendom van de woning aan de koper(s);
subsidiair, indien de voorzieningenrechter alsnog de vrouw de gelegenheid geeft de woning over te nemen
5. de vrouw veroordeelt om medewerking te verlenen aan een nieuwe taxatie van de woning;
6. bepaalt dat:
7. de woning getaxeerd dient te worden door een door de voorzieningenrechter aan te wijzen onafhankelijke erkende taxateur;
8. partijen beiden aanwezig dienen te zijn bij de taxatie;
9. een meetbureau ingeschakeld dient te worden voor het bepalen van de juiste metingen en dus voor de juiste bepaling van de onderhandse verkoopwaarde van deze woning;
10. de vrouw op basis van dit nieuwe taxatierapport de gelegenheid krijgt om binnen vier weken na het uitbrengen van het nieuwe taxatierapport de financiering rond te krijgen met overlegging van onderliggende stukken omtrent deze financiering;
11. de vrouw conform dit nieuwe taxatierapport de hypotheek dient over te nemen, de man dient te ontslaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bank en de helft van de overwaarde per datum van het passeren van de notariële akte van toedeling van de woning aan de man dient te voldoen;
12. indien de vrouw niet binnen vier weken de financiering rond heeft gekregen, de woning op grond van het hiervoor genoemde te koop zal worden gezet;
13. bovenstaande subsidiaire vorderingen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure, althans met compensatie van de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.4.
De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

Beoordelingsmaatstaf
5.1.
Vooropgesteld wordt dat over het geschil tussen partijen over de verdeling van de woning al is beslist in de tussen hen gevoerde bodemprocedure, die heeft geresulteerd in de beschikkingen van 2 september 2021 en 1 december 2021. De voorzieningenrechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter een uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan, moet in beginsel zijn uitspraak afstemmen op het oordeel van die bodemrechter. Deze afstemmingsregel geldt ongeacht of het oordeel van de bodemrechter is gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak, en ongeacht of de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Uitgangspunt in dit kort geding is daarom - zoals al door de rechtbank is beslist - dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld tegen de door de makelaar getaxeerde waarde (€ 670.000) en dat de vrouw de helft van de overwaarde per datum overdracht aan de man dient te voldoen, met ontslag van de man de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. Het door de man aangekondigde hoger beroep tegen de beschikking van 1 december 2021 brengt daarin geen verandering.
5.2.
Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op de afstemmingsregel. Dit zal het geval kunnen zijn indien de uitspraak van de bodemrechter op een evidente misslag berust, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (vgl. HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:806).
5.3.
Dat sinds de beschikkingen van 2 september 2021 en 1 december 2021 sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden is gesteld noch gebleken. Daarom kan de voorzieningenrechter uitsluitend afwijken van het door de bodemrechter gegeven beschikkingen, indien voldoende aannemelijk is dat die beschikkingen berusten op een evidente misslag.
5.4.
De man voert het volgende aan:
I. De gebondenheid van de man aan het taxatierapport is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar;
II. De vrouw heeft de drie maanden termijn voor het rond krijgen van de financiering van de woning, zoals vermeld in de beschikking van 2 september 2021, overschreden.
Ad I.: gebondenheid aan het taxatierapport
5.5.
De man heeft verschillende bezwaren aangevoerd tegen het taxatierapport, zowel wat betreft de wijze van totstandkoming, als wat betreft de inhoud. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze bezwaren pas kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een evidente misslag in de beschikkingen van 2 september 2021 en/of 1 december 2021, als aannemelijk is dat deze bezwaren ook door de man zijn aangevoerd in de bodemprocedure, maar door de rechtbank niet (voldoende) zijn onderkend.
5.6.
Uit de beschikking van 1 december 2021 blijkt dat de man ter zitting van 1 november 2021 heeft aangevoerd dat hij alsnog toedeling van de woning wenst en dat hij vindt dat “
de door de makelaar vastgestelde waarde te laag[is]
en (…) de woning opnieuw getaxeerd moet worden”. Deze enkele stelling dat de man het niet eens met het taxatierapport kan niet leiden tot aantasting van het taxatierapport (vgl. artikel 7:904 BW). De man heeft in dit kort geding aangevoerd dat hij op de zitting van 1 november 2021 bij de bodemrechter dit standpunt nader heeft toegelicht door erop te wijzen dat hij ten onrechte niet aanwezig is geweest bij de taxatie van de woning. De vrouw heeft echter weersproken dat dit in de bodemprocedure aan de orde is gebracht door de man. Dat dit onderwerp is besproken bij de bodemrechter is door de man verder niet onderbouwd. De man heeft bijvoorbeeld geen (onderdelen van het) procesdossier overgelegd of aantekeningen van de zitting bij de bodemrechter van 1 november 2021, terwijl het wel op zijn weg lag om aannemelijk te maken dat zijn bezwaren al naar voren zijn gebracht in de bodemprocedure en door de rechtbank onvoldoende zijn geadresseerd. Nu de man dat niet aannemelijk heeft gemaakt, is geen sprake van een evidente misslag in de beschikkingen van de rechtbank van 2 september 2021 of 1 december 2021.
5.7.
Slechts ten overvloede wordt over de bezwaren van de man tegen het taxatierapport verder nog het volgende overwogen.
5.8.
Over de aanwezigheid van de man bij de taxatie heeft de vrouw verklaard dat zij daartegen aanvankelijk bezwaar had, maar dat zij later met de makelaar heeft besproken dat de man desgewenst met de makelaar een rondje door de woning mocht lopen. Uiteindelijk is dat niet gebeurd, omdat de man tegen de makelaar heeft gezegd niet bij de taxatie aanwezig te zullen zijn, hetgeen de makelaar geen probleem vond. De man bestrijdt deze gang van zaken en betoogt dat de vrouw de man de toegang tot de woning heeft ontzegd.
De voorzieningenrechter heeft niet kunnen vaststellen hoe een en ander precies is verlopen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter maakt de afwezigheid van de man bij de taxatie - zelfs als de stellingen van de man zouden worden gevolgd - nog niet dat de gebondenheid van de man aan het taxatierapport het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De taxatie van de woning is immers voor een belangrijk deel gebaseerd op eigen onderzoek door de makelaar. De vrouw heeft bovendien verklaard dat zij (net zoals de man) bij de daadwerkelijke inspectie van de woning geen betrokkenheid heeft gehad en enkel de deur voor de makelaar heeft geopend. Daarbij komt dat de man wel degelijk gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt kenbaar te maken aan de makelaar en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt, bijvoorbeeld in zijn e-mail aan de makelaar van 22 augustus 2021. Daarin heeft de man onder meer een toelichting gegeven op de gedane investeringen inclusief daarmee gemoeide kosten en verkregen garanties. Dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden is gezien het voorgaande onvoldoende door de man aannemelijk gemaakt.
5.9.
Het betoog dat andere woningen in de straat volgens de man voor hogere koopprijzen zijn verkocht dan de getaxeerde waarde van de woning van partijen, slaagt evenmin. De vrouw heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat de huizen in de straat alle vrijstaande woningen zijn met eigen kenmerken en omvang. De man heeft daarom onvoldoende toegelicht dat deze woningen relevante referentieobjecten zijn.
De omstandigheid dat de woning van partijen in 2019 is getaxeerd op een marktwaarde van € 650.000 (hetgeen de vrouw overigens weerspreekt) is op zichzelf evenmin voldoende grond om aan te nemen dat de taxatie in 2021 op een marktwaarde van € 670.000 onjuist is. Aan een inhoudelijk beoordeling kan niet worden toegekomen, omdat het rapport uit 2019 niet is overgelegd.
5.10.
De man heeft er verder op gewezen dat het taxatierapport uit 2021 niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in de beschikking van 2 september 2021, omdat in het taxatierapport is vermeld dat de taxatie is verricht voor het verkrijgen van (hypothecaire) financiering. Ook dit betoog volgt de voorzieningenrechter niet. In het taxatierapport is immers de marktwaarde vastgesteld, conform de beschikking van de rechtbank van 2 september 2021 (“
onderhandse verkoopwaarde”). Bovendien heeft de vrouw het taxatierapport daadwerkelijk gebruikt voor het verkrijgen van (hypothecaire) financiering, eveneens conform de beschikking van 2 september 2021, zodat ook om die reden het betoog van de man niet kan slagen.
5.11.
De man heeft verder gesteld dat het aantal m2 woonoppervlak dat is vermeld in het taxatierapport (kennelijk 137 m2) onjuist is, gelet op de taxatierapporten uit 2017 en 2019, waarin een oppervlak van 174 m2 staat vermeld. Vast staat echter dat nadien een verbouwing van de woning heeft plaatsgevonden, waarbij de indeling van de woning is gewijzigd. De vrouw heeft er op gewezen dat daardoor mogelijk een groter deel van de woning is aangemerkt als verkeersruimte (in plaats van woonruimte), omdat de gang van de woning is vergroot. Ook heeft de vrouw er op gewezen dat de woning een garage heeft die niet mag worden aangemerkt als woonruimte. Tot slot heeft de man niet weersproken dat in het kadaster is vermeld dat de woning een woonoppervlak heeft van 134 m2. Bij deze stand van zaken heeft de man onvoldoende concreet toegelicht en onderbouwd dat het aantal m2 dat is vermeld in het taxatierapport (en dat door de makelaar zelf is ingemeten) onjuist is.
5.12.
Uit de opmerking van twee makelaars (waaronder de makelaar die het taxatierapport heeft opgesteld) dat een nieuwe taxatie of inmeting van de woning moet plaatsvinden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de makelaars menen dat het taxatierapport gebrekkig is. Deze opmerking maakten zij naar aanleiding van het verzoek van de man om het taxatierapport aan te passen. Daarop hebben de makelaars geantwoord dat dat niet mogelijk is en dat het enige alternatief is dat een nieuwe taxatie wordt gedaan, als de man dat wenst. Anders dan de man veronderstelt, blijkt daaruit geenszins dat de makelaars vinden dat daartoe aanleiding bestaat.
5.13.
Het voorgaande betekent dat de bezwaren van de man tegen het taxatierapport niet slagen, nog los van het feit dat (zoals al is overwogen) de bezwaren pas achteraf lijken te zijn geformuleerd, nadat de rechtbank in de beschikking van 1 december 2021 al bindend en onvoorwaardelijk had besloten dat de man aan het taxatierapport is gebonden.
Ad II.: de driemaandentermijn
5.14.
De rechtbank heeft in de beschikking van 2 september 2021 bepaald dat de vrouw een termijn heeft van drie maanden na die beschikking om de financiering voor het overnemen van de woning rond te krijgen. Volgens de man is het recht van de vrouw om de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde vervallen op 2 december 2021, omdat de vrouw de financiering niet voor die datum rond had. De man heeft er onder meer op gewezen dat pas in een e-mail van 5 januari 2022 de hypotheekadviseur van de vrouw meldt dat de hypotheek rond is en dat bovendien tot op heden geen inzage wordt gegeven in de financieringsstukken, terwijl de man de geloofwaardigheid van de hypotheekadviseur van de vrouw in twijfel trekt.
5.15.
De voorzieningenrechter overweegt dat de rechtbank in de beschikking van 1 december 2021 - onvoorwaardelijk - heeft beslist dat de woning wordt toebedeeld aan de vrouw. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de rechtbank er daarbij vanuit is gegaan dat de financiering door de vrouw ten tijde van de zitting op 1 november 2021 (dus binnen de driemaandentermijn) rond was. Gelet op de maatstaf als weergegeven in 5.1 en 5.2 moet de voorzieningenrechter daarvan eveneens uit gaan, tenzij sprake is van een evidente misslag.
5.16.
Van een evidente misslag is niet gebleken, gelet op de door partijen geschetste gang van zaken, die als volgt kan worden samengevat.
5.17.
Al in oktober 2021 heeft de vrouw aan de man medegedeeld dat zij akkoord had van de bank en dat op korte termijn een afspraak kon worden gemaakt bij de notaris voor het passeren van een verdelingsakte. Kennelijk was daarom tijdens de zitting bij de bodemrechter op 1 november 2021 het feitelijk verkrijgen van de financiering geen onderwerp van discussie meer. De vrouw heeft toegelicht dat door toedoen van de opstelling van de man vervolgens vertraging is ontstaan. Eerst doordat de echtscheiding niet direct kon worden ingeschreven en vervolgens doordat de man tijdens de zitting op 1 november 2021 plots betoogde dat hij toedeling van de woning aan hem wenste en het niet eens was met de hoogte van de getaxeerde waarde van de woning. Daarna werd de vrouw ermee geconfronteerd dat de advocaat van de man zich had teruggetrokken en er dus geen duidelijk aanspraakpunt was, waarna de nieuwe advocate van de man nieuwe standpunten heeft opgeworpen die tot strekking hebben dat geen toedeling van de woning aan de vrouw tegen de getaxeerde waarde kan plaatsvinden.
5.18.
De voorzieningenrechter acht het niet verwonderlijk dat, zoals de vrouw heeft toegelicht, de bank de financiering naar aanleiding hiervan
on holdheeft gezet en heeft willen wachten tot de beslissing van de rechtbank van 1 december 2021, waarna het financieringstraject weer in gang is gezet, hetgeen heeft geresulteerd in de e-mail van 5 januari 2022. Anders dan de man betoogt, kan uit de e-mail van 5 januari 2022 daarom niet worden afgeleid dat de vrouw eerder de financiering
nietrond had. Van een evidente misslag in de beschikking van 1 december 2021 is daarom geen sprake. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het feit dat de toedeling van de woning aan de vrouw langer heeft geduurd dan drie maanden (ten minste) voor een belangrijk deel te wijten is aan de houding van de man. Bij die stand van zaken kan de man de overschrijding van de termijn niet aan de vrouw tegenwerpen.
5.19.
De man vreest tot slot dat de vrouw, gelet op haar (volgens de man) beperkte inkomen, niet in staat is om voldoende financiering te verkrijgen voor het overnemen van de woning. Het betoog van de man dat de vrouw daarom inzage moet geven in de hypotheekofferte en andere financieringsstukken vindt echter geen steun in de beschikkingen van 2 september 2021 en 1 december 2021, die leidend zijn. Daarbij komt dat de notaris aan de toedeling geen medewerking zal verlenen totdat de daarvoor benodigde gelden op zijn derdengeldrekening betaald zijn. De man loopt op dit punt dus geen risico. Ook de door hem opgeworpen vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de hypotheekadviseur van de vrouw, zijn daarom niet relevant.
Voor het vermoeden van de man dat de vrouw, gelet op haar beperkte inkomen, kennelijk vermogen heeft dat zij buiten de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft gehouden, bestaat onvoldoende aanleiding. De vrouw heeft immers toegelicht dat zij voor de financiering van de woning hulp van familie heeft gekregen. Ook daarom heeft de man geen belang bij de door hem gewenste inzage in de financiering door de vrouw.
Slotsom
5.20.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van de man in reconventie zullen worden afgewezen en de vorderingen van de vrouw in conventie zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Bij die vorderingen heeft de vrouw ook een voldoende spoedeisend belang, onder meer gelet op de e-mailberichten van de hypotheekadviseur van de vrouw, waaruit blijkt dat de hypotheekofferte slechts beperkt geldig is en dat de levering bij de notaris op korte termijn moet plaatsvinden, bij gebreke waarvan het aanbod van de bank vervalt.
5.21.
De voorzieningenrechter zal bepalen - zoals gevorderd - dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend en dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de man, indien hij zijn medewerking niet verleent. Gelet daarop heeft de vrouw voldoende middelen om de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen en zullen de gevorderde dwangsommen worden afgewezen.
5.22.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt de man alle benodigde medewerking te verlenen aan het overnemen door de vrouw van de op de woning rustende hypothecaire geldlening en eveneens aan levering van zijn deel in de eigendom van de woning aan de vrouw;
6.2.
bepaalt dat, indien de man niet binnen twee weken na het eerste verzoek van de vrouw zijn benodigde medewerking verleent, aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om de hypothecaire schuld rustend op de woning over te nemen op haar naam en dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor levering aan haar van het eigendomsdeel van de man in de woning;
6.3.
bepaalt dat, indien de man niet binnen twee weken na het eerste verzoek van de vrouw zijn benodigde medewerking verleent, dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man nodig voor de overname door de vrouw van de woning rustende hypothecaire schuld, alsmede dat het vonnis voor de levering van het eigendomsdeel van de man in de woning aan de vrouw in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af;
6.7.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 15 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538