ECLI:NL:RBNHO:2022:1987

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
C/15/321326 / HA ZA 21-552
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gezamenlijke woning en aanspraken op vergoedingsrechten tussen ex-samenwoners

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2022, gaat het om de verdeling van de gezamenlijke woning en de aanspraken op vergoedingsrechten tussen twee ex-samenwoners, de vrouw en de man. De partijen hebben jarenlang samengewoond en hebben samen een kind. Na de beëindiging van hun relatie ontstond er een geschil over de vermogensrechtelijke afwikkeling, waaronder de verdeling van de gezamenlijke woning en de vergoedingsrechten die voortvloeien uit hun samenlevingscontract. De vrouw vorderde onder andere de wijze van verdeling van de woning en vergoedingen voor investeringen die zij uit haar privévermogen had gedaan. De man voerde verweer en stelde ook aanspraken op vergoedingen voor zijn werkzaamheden aan de woning. De rechtbank heeft de procedure in conventie en reconventie gezamenlijk behandeld en vastgesteld dat beide partijen vergoedingsrechten hebben. De vrouw heeft recht op een vergoeding van de man van € 33.747,63, terwijl de man aan de vrouw een bedrag van € 5.227,94 moet betalen. Beide partijen zijn gerechtigd tot de helft van het saldo op de opbouwspaarrekening bij de Rabobank. De rechtbank heeft verdere beslissingen aangehouden en de zaak zal opnieuw op de rol komen voor het nemen van akten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/321326 / HA ZA 21-552
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J.H. Vinke te Hoofddorp,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.R.S. Ramhit te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 december 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van de vrouw
  • de akte indienen nadere producties 2 tot en met 15 van de zijde van de man
  • de mondelinge behandeling van 28 januari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben met elkaar samengewoond. De relatie is geëindigd. Het geschil ziet op de vermogensrechtelijke afwikkeling van de relatie, waaronder de verdeling van de gezamenlijke woning. Daarnaast maken partijen aanspraak op diverse vergoedingsrechten.

3.Feiten

3.1.
Partijen hebben jarenlang een affectieve relatie gehad en met elkaar samengewoond. Uit de relatie is één kind geboren. Op 16 april 2010 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten (hierna: het samenlevingscontract).
3.2.
In het samenlevingscontract staat, voor zover van belang:
‘(…)
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3
1. (..)
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. (…)
3. Het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. (…)
4. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
5. Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
(…)
Artikel 4
(…)
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. (…)’
3.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen aan [adres],
([postcode]) te [plaats] (hierna: de woning). Ter financiering van de woning hebben partijen twee hypothecaire geldleningen afgesloten; een hypothecaire geldlening bij de Rabobank van € 201.400,00 en een hypothecaire geldlening bij de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (hierna: de stichting) van
€ 52.416,00. Aan de hypothecaire geldlening bij de Rabobank is een opbouwspaarrekening verbonden.
3.4.
Bij akte van 12 november 2014 heeft de vrouw van haar ouders een bedrag van € 100.000,00 geschonken gekregen. Op 17 december 2014 is door de ouders van de vrouw twee keer een bedrag van € 50.000,00 aan de vrouw overgemaakt.
In de schenkingsakte staat, voor zover van belang:
‘(…)
Uitsluitingsclausule
Deze schenking geschiedt onder de bepaling dat het bedrag der schenking, evenals de revenuen daarvan, niet zal vallen in enigerlei goederengemeenschap, waarin de begiftigde te eniger tijd mocht huwen of gehuwd mocht zijn of waarvan vanwege een geregistreerd partnerschap sprake is of nadien sprake zal zijn, noch zal worden betrokken in enigerlei verrekening tussen de begiftigde en zijn eventuele (gewezen) partner(s), in de meest ruime zin van het woord.
(…)’
3.5.
Op 18 december 2014 heeft de vrouw uit haar privévermogen de hypothecaire geldlening bij de stichting afgelost door betaling van € 51.229,96.
3.6.
Medio 2020, na beëindiging van de relatie, hebben de vrouw en het kind van partijen de woning verlaten. De man woont nog in de woning.
3.7.
Op 4 november 2021 is de woning getaxeerd op een marktwaarde van
€ 390.000,00. Het taxatierapport vermeldt als doel van de taxatie: het verkrijgen van (hypothecaire) financiering.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap te gelasten door het gemeenschappelijke registergoed van partijen staande en gelegen te [plaats] , gemeente [gemeente], aan het adres [adres] ([postcode]) op gezamenlijke opdracht en bij helfte te delen kosten van partijen door Hoekstra & Van Eck [gemeente] Makelaars te Hoofddorp, gemeente [gemeente] voor een zo hoog mogelijke verkoopprijs te verkopen, met een maximale opleveringstermijn van drie maanden, een en ander conform de adviezen van deze makelaar, te vermeerderen met de opbrengst van de aan de hypothecaire geldlening verbonden Rabo-opbouwspaarrekening ([nummer] in die zin dat de vrouw uit de netto verkoopopbrengst vermeerder met de opbrengst van de aan de hypothecaire geldlening verbonden Rabo-Opbouw-spaarrekening eerst krijgt vergoed een bedrag ad € 67.495,26 en de resterende opbrengst bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
II.
onder veroordeling van de man binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan het verstrekken van de gezamenlijke opdracht aan voormeld makelaarskantoor, met machtiging van de vrouw om bij gebreke van die medewerking van de man die gezamenlijke verkoopopdracht op gezamenlijke kosten mede namens de man te verstrekken;
III.
onder veroordeling van de man om voorts binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis alle vereiste medewerking te velrenen aan de verkoop en levering van dat registergoed aan de meest biedende derde, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats zal treden van die vereiste medewerking van de man aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en aan de ondertekening van de notariële leveringsakte van dat gemeenschappelijk registergoed aan de meest biedende derde;
IV.
onder veroordeling van de man om alle noodzakelijke medewerking te verlenen om verkoop tot stand te brengen waaronder het toelaten van de makelaar en potentiële kopers tot de woning en de woning in goede staat te houden/brengen voor bezichtigingen en dat er een verkoopbord aan c.q. bij de woning zal worden bevestigd, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de makelaar constateert dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen;
subsidiair:
geheel subsidiair en slechts voorzover de rechtbank het primair door de vrouw gevorderde niet (geheel) zal toewijzen, meent de vrouw dat de wijze van verdeling dient te worden vastgesteld door de rechtbank op een in goede justitie te bepalen wijze, rekening houdend met naar billijkheid met de belangen van alle partijen alsmede het algemeen belang;
V.
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
De man voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.4.
De man vordert bij vonnis:
II.
te bepalen dat de man in de gelegenheid gesteld wordt om binnen zes maanden na het door de rechtbank te wijzen vonnis het eigendomsaandeel van de vrouw over te nemen onder de voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
III.
te bepalen dat de man voor zijn werkzaamheden aan de woning een bedrag van 50.000 euro vergoed krijgt;
IV.
te bepalen dat de man de door hem gedane betalingen vergoed krijgt;
V.
dan wel de wijze van verdeling vast te stellen door de rechtbank op een in goede justitie te bepalen wijzen, rekening houdend met de belangen van alle partijen alsmede het algemeen belang;
VI.
te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4.5.
De vrouw voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank deze hierna gezamenlijk behandelen.
Woning
5.2.
Vooropgesteld geldt dat partijen ter zitting zijn overeengekomen dat de man in de gelegenheid zal worden gesteld om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen, onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de in opdracht van de man uitgevoerde taxatie van 4 november 2021, omdat de woning getaxeerd is met als doel:
het verkrijgen van (hypothecaire) financiering, en de vrouw niet in de gelegenheid is gesteld om de inspectie door de makelaar bij te wonen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bezwaren gegrond. Er moet daarom een nieuwe taxatie van de woning plaatsvinden.
5.3.
Ter zitting hebben partijen afgesproken op korte termijn gezamenlijk een opdracht te verstrekken aan Goedhart Makelaars En Taxateurs V.O.F. voor het laten verrichten van een taxatie met als doel:
toedeling van de woning aan één van partijen. Bij de inspectie van de woning door de makelaar mogen beide partijen aanwezig zijn. De vrouw zal bij akte het taxatierapport in het geding brengen en heeft de mogelijkheid om zich in die akte eveneens uit te laten over die taxatie. Vervolgens mag de man bij antwoordakte reageren. Daarbij dient de man in te gaan op de vraag of hij de woning voor de getaxeerde waarde zoals vermeld in het nieuwe taxatierapport wenst toebedeeld te krijgen en of hij hiertoe over de financiële mogelijkheden beschikt. Indien de man de woning niet toebedeeld wenst te krijgen, dan zal de woning verkocht moeten worden.
Vergoedingsrechten
5.4.
Beide partijen stellen een vergoedingsrecht op de gemeenschap te hebben (dan wel voor de helft op elkaar). De vrouw voor een totaalbedrag van € 67.495,26 en de man voor een totaalbedrag van € 84.750,84. Als gevolg daarvan verschillen partijen van mening over de wijze waarop de overwaarde van de woning tussen hen verdeeld moet worden.
Vergoedingsrechten vrouw?
5.5.
De vrouw stelt dat zij in het kader van de verdeling nog recht heeft op een vergoeding van € 67.495,26. Dit bedrag bestaat uit de afbetaling door de vrouw van de gezamenlijke hypothecaire geldlening bij de stichting van € 51.229,96 en uit door haar uit privévermogen betaalde investeringen in de woning van in totaal € 16.265,30.
5.6.
Ten aanzien van de aflossing van de hypothecaire geldlening bij de stichting betoogt de man primair dat de ouders van de vrouw destijds hebben toegezegd de schenking aan beide partijen te doen toekomen. Dit verweer van de man slaagt niet. Uit de schenkingsakte volgt dat de schenking alleen aan de vrouw is gedaan. Bovendien is de schenking onder uitsluitingsclausule verkregen (zie 3.4). Subsidiair voert de man aan dat slechts de helft van € 51.229,96 voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen, omdat met dit bedrag een gezamenlijke hypothecaire geldlening is afgelost. Dit verweer slaagt. Terecht heeft de man betoogd dat de hypothecaire geldlening een gezamenlijke schuld is, waarbij de vrouw voor de helft van die schuld draagplichtig is. De vrouw heeft dus een regresrecht op de man van € 25.614,98 (de helft van € 51.229,96).
5.7.
Wat betreft de investeringen in de woning stelt de vrouw dat zij in 2017 en 2018 in totaal een bedrag van € 16.265,30 uit haar privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning. Dit bedrag bestaat volgens de vrouw uit:
de aanschaf van badkamerartikelen € 1.474,00
de aanschaf van woningisolatie € 1.652,50
de aanschaf en plaatsing van kunststof kozijnen € 7.700,00
e aanschaf van zonnepanelen € 5.438,80
De man betwist dat de vrouw privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning en voert aan dat partijen op grond van het samenlevingscontract naar rato van inkomen moesten bijdragen in de kosten van de huishouding. Dit is volgens de man niet gebeurd. De man stortte verhoudingsgewijs een groter deel van zijn inkomen op de gezamenlijke en/of-bankrekening en betoogt dat deze extra stortingen en de door hem geleverde inspanningen bestaande uit het verrichten van werkzaamheden tot woningverbetering het door de vrouw gestelde geïnvesteerde privévermogen overstijgen.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw vanuit haar privévermogen de betalingen zoals opgenomen onder 5.7 heeft verricht. De vrouw heeft ter onderbouwing van deze betalingen zowel de facturen als haar bankafschriften (waaruit de betalingen volgen) overgelegd. De vraag die voorligt is of de vrouw voor deze betalingen een vergoedingsrecht heeft. Uit artikel 3:172 Burgerlijk Wetboek volgt dat dit aan de orde is als wordt vastgesteld dat de uitgaven van de vrouw ten behoeve van de woning zijn gedaan.
a) de aanschaf van badkamerartikelen
De vrouw stelt € 1.474,00 aan badkamerartikelen te hebben betaald. Het gaat daarbij om een spiegelkast met verlichting, een keramische wastafel, een wastafel onderkast met lades, een hoge kast en een handdoekhouder. De man betwist dat sprake is van een investering. Hij voert aan dat de artikelen niet waardevermeerderend voor de woning zijn en dat de vrouw de artikelen desgewenst kan ophalen. De rechtbank overweegt dat de badkamerartikelen bij elkaar horen omdat ze uit dezelfde productlijn afkomstig zijn. Hoewel de artikelen te demonteren zijn, is de rechtbank met de vrouw van oordeel dat het badkamermeubilair in deze vorm bij de woning hoort. Verwijdering uit de woning zal er immers toe leiden dat er geen wastafel in de badkamer is en het verwijderen van de rest van het meubilair ligt gelet op de samenhang met het wastafelmeubel niet in de rede. Bij verkoop van de woning zal de badkamer inclusief het badkamermeubilair verkocht worden. Omdat vast staat dat het badkamermeubilair ten behoeve van de woning is aangeschaft komt haar een vergoedingsrecht toe. Daarbij is niet van belang of de investering in het badkamermeubilair tot waardevermeerdering heeft geleid.
b) de aanschaf van woningisolatie
De vrouw stelt in januari 2017 de isolatie van de woning van € 1.652,50 gefinancierd te hebben. De man betoogt dat het voldane bedrag niet in verhouding staat tot de door de man gedane betalingen en verrichte arbeid. Dit verweer slaagt niet. Of de man recht heeft op een vergoeding voor de door hem verrichte verbouwingswerkzaamheden, welke vergoeding vervolgens wellicht met een vergoedingsrecht van de vrouw verrekend kan worden, komt hierna aan de orde onder 5.10. Dit staat los van de vraag of de vrouw een vergoedingsrecht heeft. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend, aangezien de isolatie ten behoeve van de woning is gedaan.
c) de aanschaf en plaatsing van kunststof kozijnen
In 2017 heeft de vrouw de aanschaf en plaatsing van kunststof kozijnen betaald. De man betoogt dat het voldane bedrag niet in verhouding staat tot de door de man gedane betalingen en verrichte arbeid. Zoals hiervoor al overwogen, gaat dit verweer niet op. De kosten van € 7.700,00 komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.
d) de aanschaf van zonnepanelen
Tot slot heeft de vrouw zonnepanelen gefinancierd voor € 5.438,80. De man voert aan dat de zonnepanelen niet onlosmakelijk zijn verbonden aan de woning, zodat de vrouw de zonnepanelen kan (laten) demonteren en meenemen naar een nieuwe woning. Dit verweer slaagt evenmin. Het enkele feit dat het technisch gezien wellicht mogelijk is om de zonnepanelen te demonteren leidt niet tot de conclusie dat de vrouw voor haar investering geen vergoedingsrecht heeft. Zonnepanelen worden in de regel bij de taxatie van de woning meegenomen en zijn medebepalend voor het energielabel van de woning. Voorts zal een koper van een woning vreemd opkijken als de zonnepanelen bij levering van de woning verwijderd blijken te zijn. Deze omstandigheden maken volgens de rechtbank dat de zonnepanelen naar verkeersopvatting als bestanddeel van de woning zijn aan te merken. De vrouw heeft dan ook een vergoedingsrecht voor de door haar voor de aanschaf en/of installatie van de zonnepanelen betaalde kosten.
5.9.
Gelet op het voorgaande heeft de vrouw recht op vergoeding van de man van de helft van de door haar uit privévermogen verrichte betalingen voor investeringen in de woning. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 16.265,30, waarvan de man € 8.132,65 aan de vrouw moet vergoeden. Verder heeft de vrouw een regresrecht op de man van € 25.614,98.
Vergoedingsrechten man?
5.10.
De man maakt aanspraak op een vergoeding van € 50.000,00 voor door hem gedane werkzaamheden aan de woning. Na aanschaf van de woning heeft de man veel uren gewerkt om de woning in de huidige staat te verkrijgen. De man vindt het niet meer dan redelijk dat hier een vergoeding tegenover staat. Volgens de man hebben partijen eerder onderling besproken dat er voor al deze werkzaamheden een vergoeding van € 50.000,00 aan hem zou toekomen. De vrouw betwist dit. Tegenover de betwisting van de vrouw heeft de man onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan zijn stelplicht te voldoen. Nog daargelaten dat de man heeft afgezien van zijn bewijsaanbod dienaangaande, is bewijslevering niet aan de orde. De vordering van de man in reconventie onder III zal dan ook worden afgewezen.
5.11.
Naast de verrichte werkzaamheden stelt de man ook diverse betalingen te hebben gedaan. De man vordert vergoeding van de door hem gedane betalingen. De rechtbank begrijpt deze vordering zo, dat de man vergoeding vordert van de bedragen die volgen uit de door de man bij akte overgelegde producties 2, 3, 5, 8, 10, 11 en 13. Aan de hand van deze producties zal de rechtbank hierna beoordelen of aan de man een vergoedingsrecht toekomt.
Productie 2
Onder verwijzing naar artikel 3 lid 2 van het samenlevingscontract stelt de man dat hij meer geld heeft ingelegd dan waartoe hij gehouden was. Op grond van het samenlevingscontract zijn partijen verplicht naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Partijen gaan volgens de man uit van een ‘gemiddelde’ verhouding waarbij het aandeel van de vrouw 1/3 en het aandeel van de man 2/3 bedraagt. De man meent 10% teveel te hebben betaald, te weten € 19.086,00. De vrouw betwist dat sprake is geweest van een scheve verdeling. Daarnaast betoogt de vrouw dat de man zijn recht heeft verwerkt, omdat het niet gebruikelijk is om over een periode van tien jaar nog de kosten van de huishouding te verrekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn stelling dat hij op grond van de tussen partijen gemaakte afspraak om naar evenredigheid bij te dragen in de kosten van de huishouding nog een vordering heeft op de vrouw onvoldoende concreet onderbouwd. De enkele opsomming van wat partijen op de gezamenlijke rekening hebben gestort is daarvoor gelet op de betreffende bepaling in de samenlevingsovereenkomst (zie 3.2) onvoldoende. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen. De vraag of de man inmiddels zijn recht heeft verwerkt kan onbeantwoord blijven.
Productie 3
De man stelt dat hij vanuit zijn privévermogen betalingen aan de stichting heeft verricht ter aflossing van de hypothecaire geldlening. Het gaat om acht betalingen van € 330,65, dus in totaal € 2.645,20. Ter onderbouwing heeft de man bankafschriften overgelegd, waarop één keer een afschrijving van € 330,65 staat vermeld. De vrouw erkent deze ene betaling, maar betwist de overige zeven betalingen door de man. De rechtbank overweegt dat de man deze zeven betalingen onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de wijze waarop de vrouw de door haar gestelde vergoedingsrechten bij dagvaarding heeft onderbouwd door overlegging van een factuur en de complete bankafschriften had van de man hetzelfde mogen verwacht. Dit betekent dat die zeven betalingen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voor de erkende betaling van € 330,65 voert de vrouw aan dat deze betaling slechts ziet op rente en geen aflossing bevat, omdat zij vanuit haar privévermogen de gehele hypothecaire geldlening heeft afgelost. Op grond van artikel 4 lid 3 van het echtscheidingsconvenant wordt rente gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, zodat de man volgens de vrouw geen vergoedingsrecht heeft. Dit verweer van de vrouw slaagt niet. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de betaling van € 330,65 alleen uit een rentedeel bestaat. De man heeft daarom recht op een vergoeding van de vrouw van de helft van € 330,65, dus € 165,33.
Productie 5
Ook maakt de man aanspraak op een btw teruggave die de vrouw heeft ontvangen. Ter onderbouwing heeft de man een e-mail van Zelfstroom van 7 januari 2022 overgelegd, waarin staat dat de vrouw omstreeks 28 september 2019 € 844,00 van de Belastingdienst moet hebben ontvangen. De man stelt dat sprake is van een verschrijving en de teruggave in werkelijkheid € 944,00 bedraagt. De vrouw erkent dat zij € 844,00 heeft ontvangen. Voor zover de vrouw stelt dat het bedrag vervolgens is opgegaan aan kosten van de huishouding is dit niet gebleken. De vrouw had haar stelling met concrete feiten en omstandigheden nader moeten onderbouwen, maar heeft dit nagelaten. De man heeft daarom recht op de helft van de btw teruggave. Dat sprake is van een verschrijving is niet gebleken, zodat de rechtbank uitgaat van een vergoedingsrecht van de man voor de teruggave van € 844,00, van € 422,00.
Productie 8
De man stelt dat hij in de periode van 15 april 2010 tot 28 januari 2022 maandelijks € 22,66 heeft betaald voor een overlijdensrisicoverzekering, waarvan de helft van de kosten voor rekening van de vrouw zijn. In totaal heeft de man € 3.204,80 betaald. De vrouw heeft ter zitting dit vergoedingsrecht van de man erkend. Het bedrag van € 1.602,40 zal daarom worden toegewezen.
Productie 10
De man heeft een bankrekeningafschrift overgelegd waarop het eindsaldo van de opbouwspaarrekening bij de Rabobank vermeld staat. Het eindsaldo bedraagt € 23.138,60.
Dit eindsaldo is door de vrouw erkend, zodat dit bedrag als vaststaand wordt aangenomen. Partijen zijn beiden gerechtigd tot de helft van dit bedrag.
Productie 11
Door de man is een overzicht met daarop uitgaven bij bouwmarkten overgelegd. Het gaat om betalingen van in totaal € 6.825,94 die de man vanaf zijn privérekening stelt te hebben verricht voor de verbouwing van de woning. Aangezien de vrouw de door de man verrichte werkzaamheden aan de woning niet heeft weersproken, acht de rechtbank de overlegging van bankafschriften niet nodig. De man heeft voldoende onderbouwd gesteld dat hij de gestelde uitgaven ten behoeve van de woning heeft verricht. De vrouw erkent dat er betalingen zijn verricht, maar stelt zich op het standpunt dat de man ook veel gereedschap kocht. Aangezien de man niet heeft weersproken dat hij ook gereedschap heeft gekocht zal de rechtbank in goede justitie een bedrag van € 1.000,00 op zijn vordering in mindering brengen in verband met de aanschaf van gereedschap, zodat de man een vergoedingsrecht toekomt van de helft van € 5.825,94, dus € 2.912,97. Dit geldt niet voor de uitgaven bij IKEA van in totaal € 1.377,56. Voor deze uitgaven is niet gebleken dat het investeringen in de woning zijn, zodat de man geen vergoedingsrecht toekomt.
Productie 13
De man heeft een aanslagbiljet over 2021 overgelegd. Hij stelt in totaal € 667,34 te hebben betaald en betoogt dat de vrouw de helft van deze kosten moet dragen. De vrouw heeft ter zitting toegelicht dat zij slechts bereid is de helft van de eigenaarslasten te betalen, maar niet de gebruikerslasten. Aangezien alleen de man als gebruiker van de woning is aan te merken, dienen deze kosten volgens de vrouw voor rekening van de man te blijven. Dit verweer slaagt. De man heeft daarom recht op een vergoeding van de helft van de door hem betaalde eigenaarslasten over 2021. Blijkens het aanslagbiljet bedroeg het eigenaarsdeel € 250,48, zodat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw van € 125,24.
Conclusie
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat zowel de man als de vrouw ten opzichte van elkaar over vergoedingsrechten beschikken. De man dient in dit verband aan de vrouw een bedrag van € 33.747,63 te voldoen en de vrouw aan de man een bedrag van € 5.227,94. Voorts zijn beiden gerechtigd tot de helft van het saldo op opbouwspaarrekening bij de Rabobank van € 23.138,60.
5.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 april 2022voor het nemen van een akte door de vrouw over hetgeen is vermeld onder 5.3 waarna de man op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen over hetgeen is vermeld onder 5.3,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1589