ECLI:NL:RBNHO:2022:2011

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
C/15/320390 / HA ZA 21-505
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig gebruik van dakterras en herstel van erfpachtrecht

In deze zaak vordert eiser, een erfpachtgerechtigde, dat gedaagde, zijn buurvrouw, het dak van haar uitbouw niet meer als dakterras mag gebruiken. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig handelt door het dak te gebruiken voor het ophangen van was en andere activiteiten, wat hinderlijk is voor hem. De rechtbank oordeelt dat gedaagde het dak niet als dakterras mag gebruiken binnen twee meter van de erfgrens, in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW. Gedaagde moet ook een strook stoeptegels die zij rood heeft geverfd, herstellen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser grotendeels toe, met uitzondering van enkele punten die onvoldoende onderbouwd zijn. Gedaagde wordt veroordeeld tot het verwijderen van de waslijn en rubberen tegels van het dak, en tot het herstellen van de geverfde tegels. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet. De proceskosten worden aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/320390 / HA ZA 21-505
Vonnis van 9 maart 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. F.M. Wagener te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. de Haan te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
Volgens [eiser] handelt zijn buurvrouw [gedaagde] onrechtmatig tegenover hem doordat zij het dak van haar uitbouw al dakterras gebruikt. Zij hangt daar was te drogen, klopt daar matten uit en heeft vanaf daar uitzicht op de tuin van [eiser] . De rechtbank geeft [eiser] grotendeels gelijk en bepaalt dat [gedaagde] het dak van de uitbouw niet meer als dakterras mag gebruiken voor zover dat zich binnen twee meter van de tuin van [eiser] bevindt. Daarnaast moet [gedaagde] een strook stoeptegels op het perceel van [eiser] die zij rood heeft geverfd in de oude staat herstellen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 september 2021 met producties,
  • de conclusie van antwoord met productie van [gedaagde] ,
  • het tussenvonnis van 8 december 2021,
  • de akte depot van 16 februari 2022 met USB-stick van [eiser] ,
  • het proces-verbaal van descente, gehouden op 16 februari 2022,
  • de mondelinge behandeling van 16 februari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij door mr. Wagener pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eiser] is erfpachtgerechtigde van de woning aan de [adres 1] te [plaats] (kadastraal perceel gemeente [gemeente] [kadastraalnummer 1] ). [gedaagde] is eigenaar van de daarnaast gelegen woning aan de [adres 2] (kadastraal perceel gemeente [gemeente] [kadastraalnummer 2] ).
2.2.
[gedaagde] heeft in 1995 een uitbouw aan de achterzijde van haar woning gebouwd. Deze uitbouw ligt direct langs de erfgrens met de achtertuin van [eiser] .
2.3.
Het dak van de uitbouw kan worden betreden via een schuifdeur in de gevel van de woning van [gedaagde] . Op het dak van de uitbouw liggen rubberen tegels. Ook staat er een waslijn met een metalen staander op het dak.
2.4.
De achtertuinen van partijen zijn bereikbaar via een steeg. [gedaagde] heeft een strook stoeptegels in deze steeg rood geverfd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om op straffe van een dwangsom:
de waslijn op het dakterras inclusief de metalen staander te verwijderen en deze verwijderd te houden,
geen matten te kloppen op het dakterras,
geen eigendommen van [eiser] te besmeuren,
de bestrating te ontdoen van verf,
de rubberen tegels van het dakterras te verwijderen en verwijderd te houden,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt hieraan – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
[gedaagde] handelt onrechtmatig jegens hem. Zij gebruikt het dak van haar uitbouw voor het ophangen van wasgoed, het uitkloppen van kleden en andere huishoudelijke activiteiten. Dat is hinderlijk voor [eiser] omdat er stof in zijn tuin komt en [gedaagde] vanaf het dak in zijn tuin en slaapkamer kan kijken. Los van dit gebruik, is het [gedaagde] op grond van artikel 5:50 Burgerlijk Wetboek (BW) niet toegestaan om binnen een straal van twee meter van de erfgrens een dakterras te hebben dat uitzicht geeft op het erf van [eiser] .
Verder maakt [gedaagde] inbreuk op zijn erfpachtrecht doordat zij de tegels in de steeg met rode verf heeft besmeurd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank gaat eerst in op de vorderingen die zien op het gebruik van het dak van de uitbouw.
Het gebruik van het dak van de uitbouw
4.2.
Centraal staat de vraag of de manier waarop [gedaagde] gebruikmaakt van het dak van haar uitbouw onrechtmatig is. De rechtbank is samengevat van oordeel dat dit het geval is. Dit wordt hierna toegelicht en genuanceerd.
4.3.
Artikel 5:50 lid 1 BW bepaalt dat het zonder toestemming van de eigenaar van het naburig erf niet is toegestaan om binnen twee meter van de erfgrens balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op het naburige erf uitzicht geven. Een plat dak op een uitbouw kan een soortgelijk werk in de zin van dit artikel zijn. [1] Het moet dan gaan om een dak dat blijkens zijn constructie – bekleding, toegangsmogelijkheden, balustrade – kennelijk bestemd is om als dakterras te worden gebruikt.
4.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het dak van de uitbouw van [gedaagde] grenst aan en uitzicht geeft op de achtertuin van [eiser] . [gedaagde] stelt echter dat zij voor haar uitbouw toestemming heeft gekregen van [eiser] en dat zij het dak van de uitbouw maar af en toe gebruikt op een niet-recreatieve wijze, zodat geen sprake is van een dakterras.
4.5.
Dit verweer faalt.
4.6.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het dak van de uitbouw van [gedaagde] wel moet worden aangemerkt als dakterras en dus als soortgelijk werk in de zin van artikel 5:50 lid 1 BW. Of en hoe daadwerkelijk van een dak gebruik wordt gemaakt, is - anders dan [gedaagde] kennelijk meent - niet van doorslaggevend belang voor de vraag of sprake is van een soortgelijk werk. Doorslaggevend is voor welk gebruik een dak blijkens zijn constructie is bestemd. Omdat artikel 5:50 lid 1 BW beoogt de privacy van buren te beschermen, moet de vraag worden beantwoord of het gebruik waarvoor het dak kennelijk is bestemd, kan leiden tot een meer dan incidentele inbreuk op de privacy van de buren (zoals dat bij een balkon het geval is).
Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Het dak van de uitbouw van [gedaagde] is toegankelijk via een schuifdeur en is voorzien van rubberen tegels. Verder staat er op het dak een waslijn met een metalen staander die permanent aan de uitbouw en de woning van [gedaagde] bevestigd is. Het dak is daarmee kennelijk bestemd om regelmatig – dus als dakterras of werk soortgelijk aan een balkon – te worden gebruikt. Dat [gedaagde] het dakterras niet recreatief gebruikt, maakt dat niet anders.
4.7.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat uit hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd niet blijkt dat [eiser] toestemming heeft gegeven voor het dakterras. De verklaring van [eiser] waar [gedaagde] naar verwijst, heeft betrekking op de overschrijding van de toegestane bouwhoogte voor de uitbouw en niet op het inrichten van het dak van de uitbouw als dakterras. Van toestemming in de zin van artikel 5:50 lid 1 BW is daarom geen sprake.
4.8.
De conclusie is dat sprake is van een met artikel 5:50 lid 1 BW strijdige situatie, voor zover het dakterras binnen twee meter van de erfgrens ligt. Dat het gebruik door [gedaagde] van het dak van de uitbouw buiten deze twee meter-grens onrechtmatig is jegens [eiser] (bijvoorbeeld omdat hem hinder wordt toegebracht), blijkt onvoldoende uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd.
4.9.
De vorderingen die strekken tot het ongedaan maken van het onrechtmatige dakterras worden daarom toegewezen, voor zover het dakterras zich binnen twee meter van de erfgrens met [eiser] bevindt. Dit betekent concreet dat [gedaagde] de waslijn binnen die twee meter moet verwijderen en ook de rubberen tegels. Die tegels zijn immers bij uitstek bedoeld om het dak beloopbaar te maken. De tegels zijn ook niet nodig ter bescherming van het dak. Ter plaatse mag het dak immers niet worden betreden.
4.10.
Omdat het gebruik van het dak van de uitbouw als dakterras binnen twee meter vanaf de erfgrens met [eiser] onrechtmatig is, is het [gedaagde] bovendien niet toegestaan om matten uit te kloppen op het dak binnen die twee meter. De vordering die ertoe strekt haar dit te verbieden, wordt in zoverre toegewezen.
4.11.
[gedaagde] stelt nog dat de waslijn al sinds 1995 op het dak van de uitbouw heeft gestaan en dat [eiser] daartegen nooit bezwaar heeft gemaakt, zodat hij geen belang (meer) heeft bij zijn vorderingen. Aan dit verder niet onderbouwde verweer gaat de rechtbank voorbij. Uit de situatie ter plaatse en de foto’s van de situatie ter plaatse blijkt voldoende dat [eiser] last heeft van de aanwezigheid van [gedaagde] binnen de verboden zone. Zij kan in de tuin van [eiser] kijken (en doet dat ook) en kan in de slaapkamer van [eiser] kijken.
De rood geverfde tegels
4.12.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de gevorderde veroordeling om de bestrating te ontdoen van verf en om geen eigendommen van [eiser] te besmeuren.
4.13.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij de strook stoeptegels in de steeg rood heeft geverfd. Zij stelt dit te hebben gedaan om aan te geven waar de erfgrens loopt, omdat zij een geschil met de gemeente [gemeente] heeft over de precieze eigendomsverhoudingen. Zij is van mening dat de geverfde grond haar eigendom is en niet dat van [eiser] , die hoe dan ook slechts erfpachtgerechtigde is.
4.14.
De rechtbank ziet dit anders. Op basis van de door [eiser] overgelegde kadastrale stukken en hetgeen de rechtbank tijdens de descente heeft waargenomen, blijkt dat de geverfde grond behoort tot het kadastrale perceel van [eiser] en niet tot het perceel van [gedaagde] . [gedaagde] suggereert met haar stellingen weliswaar dat de kadastrale grens niet klopt, maar zij onderbouwt deze suggestie op geen enkele manier.
4.15.
Daarmee staat vast dat [gedaagde] tegels heeft geverfd die behoren tot het perceel van [eiser] . Dat [eiser] erfpachter en geen eigenaar is van dat perceel, doet aan de onrechtmatigheid van dit handelen niet af. Zoals [eiser] terecht aanvoert, maakt [gedaagde] hiermee inbreuk op het erfpachtrecht van [eiser] .
4.16.
De vordering die ertoe strekt deze inbreuk ongedaan te maken door de bestrating te ontdoen van verf, wordt toegewezen. [gedaagde] moet met andere woorden de door haar geverfde stoeptegels in de oude staat herstellen.
4.17.
Wel is de rechtbank het met [gedaagde] eens dat de vordering om [gedaagde] te verbieden eigendommen van [eiser] te besmeuren, te algemeen geformuleerd is om te kunnen worden toegewezen. Bij gebrek aan onderbouwing valt niet in te zien welk belang [eiser] heeft bij een zo breed preventief verbod. Voor de duidelijkheid voegt de rechtbank hieraan toe dat het besmeuren van andermans eigendommen ook zonder zo’n rechterlijk verbod niet is toegestaan.
Dwangsom
4.18.
De rechtbank zal [gedaagde] een iets langere termijn geven om te voldoen aan de veroordelingen.
De gevorderde dwangsom voor het geval [gedaagde] niet voldoet aan bovenstaande veroordelingen, wordt toegewezen. Wel wordt de dwangsom beperkt tot € 100,00 per dag, en gemaximeerd tot € 10.000,00. Indien [gedaagde] op een dag meerdere verboden/geboden overtreedt, zal zij slechts eenmaal een dwangsom verbeuren.
Proceskosten
4.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 121,39
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.556,39
4.20.
De proceskostenveroordeling zal zoals gevorderd worden vermeerderd met de nakosten conform het liquidatietarief op de wijze zoals in de beslissing vermeld en met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proces- en nakosten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen
veertien dagenna betekening van dit vonnis de waslijn met metalen staander en de rubberen tegels van het dak van de uitbouw te verwijderen en deze verwijderd te houden, voor zover deze zich binnen twee meter van de erfgrens met [eiser] bevinden,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om na betekening van dit vonnis matten te kloppen op het dak van de uitbouw binnen twee meter van de erfgrens met [eiser] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen
dertig dagenna betekening van dit vonnis de door haar geverfde stoeptegels in de steeg weer in de oude staat te herstellen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1 of 5.2 of 5.3, tot een maximum van € 10.000,00,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.556,39, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [2]

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5547, r.o. 3.3.2.
2.Conc.: