In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2022, staat de vraag centraal of een onderneming verplicht is om facturen van een garagebedrijf te betalen na het treffen van een betalingsregeling. De eiseres, een vennootschap onder firma, heeft tussen april 2020 en februari 2021 reparatiewerkzaamheden verricht aan voertuigen van de gedaagde, een besloten vennootschap. De gedaagde heeft een deel van de facturen onbetaald gelaten, waarna partijen op 10 maart 2021 een betalingsregeling hebben getroffen voor een totaalbedrag van € 10.322,00, te betalen in vier termijnen. De gedaagde heeft echter slechts de eerste termijn voldaan.
De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde door het treffen van de betalingsregeling de vordering van de eiseres heeft erkend. Het verweer van de gedaagde, dat zij bij het aangaan van de regeling een onjuiste voorstelling van zaken had, wordt verworpen. De kantonrechter stelt vast dat er geen bewijs is dat de gedaagde onder dwaling de regeling is aangegaan. De gedaagde heeft ook niet aangetoond dat zij gerechtigd was om haar betalingen op te schorten. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van € 8.215,02, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van betalingsregelingen en de gevolgen van erkenning van vorderingen in civiele procedures. De kantonrechter bevestigt dat een betalingsregeling een nieuwe overeenkomst vormt, die de gedaagde verplicht om de afgesproken betalingen na te komen, ongeacht eventuele bezwaren tegen de oorspronkelijke vordering.