ECLI:NL:RBNHO:2022:2132

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
C/15/325683 HARK 22-44
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van een rechter in een civiele procedure

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. A.L. Diender, ingediend door een verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. P.P. Hoyng. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 28 februari 2022, tijdens een zitting in een aanhangige zaak met nummer C/15/323007 / FA RK 21-5946. De verzoeker voerde aan dat hij zich niet serieus genomen voelde door de rechtbank en dat er valse beschuldigingen tegen hem waren geuit. Hij stelde dat zijn kinderen onterecht bij hem waren weggehouden en dat er geen adequate actie was ondernomen door betrokken instanties met betrekking tot zijn meldingen van kindermisbruik.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de subjectieve en objectieve toets voor wraking. De rechtbank oordeelde dat de rechter, door de wederpartij en belanghebbenden de ruimte te geven om hun standpunten toe te lichten zonder direct een oordeel te vellen, niet de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De bezwaren van de verzoeker tegen de rechter en andere betrokkenen werden als onvoldoende geacht om tot een toewijsbare grond voor wraking te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/325683 / HA RK 22-44
beslissing van 4 maart 2022
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoeker,
advocaat mr. P.P. Hoyng, gevestigd te Haarlem.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.L. Diender,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 28 februari 2022 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team F&J, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer C/15/323007 / FA RK 21-5946, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 1 maart 2022. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. Mr. Hoyng, de rechter en de wederpartij hebben bericht van de geboden gelegenheid geen gebruik te maken en zijn niet verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft blijkens het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
“Er zijn hier zoveel valse beschuldigingen geuit. Het is schandalig dat het LET helemaal niets heeft gedaan met mijn meldingen over kindermisbruik en kindermishandeling door de moeder, of over de automutilaties van [naam] . Mijn kinderen melden deze zorgen bij mij. Andere contactpersonen hebben aangifte gedaan naar aanleiding van wat de kinderen hen verteld hebben. Er heeft een louche, malafide Pool aan mijn kinderen gezeten.Mijn kinderen zijn aan mij onttrokken.
Ik wraak de rechtbank en ga de zaak bij het Hof laten uitzoeken.
Ik had op 24 september 2021 gewoon mijn kinderen van school moeten ophalen.
Ik voel me niet serieus genomen door de rechtbank. U heeft deze mensen op de zitting
allemaal laten raaskallen, terwijl het schandalig is wat zij allemaal over mij denken te mogen zeggen. Er wordt gezegd dat ik de strijd moet staken, maar hoe zou u het vinden als uw kinderen onrechtmatig bij u waren weggehouden?”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets).
Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
In het licht van deze toets kunnen de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het feit dat een rechter ter zitting de wederpartij en belanghebbenden in de hoofdzaak - de expartner van verzoeker en het LET JB (Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming) alsmede de Raad voor de Kinderbescherming -, de ruimte geeft om een standpunt in te nemen en toe te lichten, zonder daar direct een inhoudelijk oordeel over te geven, kan niet de (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter opleveren. Het behoort weliswaar tot de taak van de rechter om stellingen van partijen te wegen en een oordeel te geven over hetgeen wordt aangevoerd, maar dit hoeft de rechter niet eerder te doen dan in de (schriftelijke) uitspraak in de betreffende zaak. Het voorgaande geldt ook als de rechter er van op de hoogte is dat feitelijke onjuistheden worden aangevoerd, zoals verzoeker stelt. Voorts heeft de rechter de bevoegdheid partijen (kritisch) te bevragen, maar of hij daar al dan niet de noodzaak toe ziet, is aan zijn oordeel overgelaten. De wijze waarop hij van die mogelijkheid gebruik maakt, kan geen grond voor wraking vormen. Ook overigens is niet gebleken dat de rechter tijdens de zitting van 28 februari 2022 blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens een bepaalde partij.
3.3.
De door verzoeker geuite bezwaren tegen andere personen dan de rechter, of tegen de gehele rechtbank, leveren evenmin een toewijsbare grond voor wraking van de rechter op.
3.4.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij(en) in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. N.E. Kwak en mr. H. de Jong, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Mehagnoul, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.