ECLI:NL:RBNHO:2022:2166

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
C/15/320242 / HA ZA 21-495
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering inzage bescheiden in faillissementszaak D-RT Groep B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij de curatoren van D-RT Groep B.V. en haar dochterondernemingen betrokken zijn. De rechtbank moest beoordelen of de gedaagde partij, een besloten vennootschap, recht had op inzage in bepaalde bescheiden die verband hielden met het biedingsproces voor de doorstart van de failliete onderneming. De gedaagde stelde dat zij recht had op inzage op basis van gemaakte afspraken met de curatoren en op grond van artikel 843a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet kon aantonen dat er recht op inzage bestond, omdat de gevraagde stukken niet voortvloeiden uit de gemaakte afspraken en er geen rechtmatig belang was aangetoond. De rechtbank wees de vorderingen van de gedaagde af en veroordeelde haar in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 4 mei 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/320242 / HA ZA 21-495
Vonnis in incident van 16 maart 2022
in de zaak van

1.[eiser 1]

kantoorhoudende te Amsterdam,
2.
[eiser 2]
kantoorhoudende te Haarlem,
in hun hoedanigheid van curatoren in de faillissementen van D-RT Groep B.V., D-RT Retail B.V. en D-RT Shared Services B.V.,
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M.A.M.J. Stücken te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. L.J.J. Kerstens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna curatoren en [gedaagde] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
Aan de orde is de vraag of curatoren bevolen kunnen worden tot afgifte en inzage van stukken in het kader van het biedingsproces met betrekking tot de doorstart van de activiteiten van het D-Reizen concern, met name correspondentie tussen curatoren en kandidaat-kopers (waaronder de uiteindelijke koper, Prijsvrij), de ondernemingsraad van D-Reizen en de commissie van schuldeisers. De rechtbank is van oordeel dat dat niet kan. Zij wijst de vorderingen van [gedaagde] af, omdat een en ander niet volgt uit afspraken die [gedaagde] met curatoren heeft gemaakt en omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 24 november 2021
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie tevens houdende incidentele vordering tot inzage en afschrift van bescheiden ex art. 834a Rv met producties van [gedaagde]
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties van curatoren
  • de akte uitlating productie van [gedaagde]
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

3.De feiten voor zover van belang voor de incidentele vorderingen

3.1.
Curatoren treden op als curator van D-RT Groep B.V. en van haar twee failliete dochters D-RT Retail B.V. en D-RT Shared Services Center B.V. Deze vennootschappen maken onderdeel uit van het D-Reizen concern, een reisorganisatie met ongeveer 300 winkels en ruim 1000 werknemers in Nederland. De vennootschappen zijn op 6 april 2021 failliet verklaard.
3.2.
[gedaagde] claimt een pandrecht te hebben op de IE-rechten van D-Reizen. Het pandrecht houdt verband met een lening aan D-RT Groep die uiteindelijk aan [gedaagde] is gecedeerd. De IE-rechten zijn eigendom van Demed B.V., een vennootschap die niet gefailleerd is, maar wel onderdeel is van het D-Reizen concern.
3.3.
Curatoren hebben het pandrecht voorwaardelijk erkend en met [gedaagde] afspraken gemaakt over de wijze waarop de verpande IE-rechten zouden worden betrokken bij de pogingen om een doorstart van D-Reizen te realiseren. Een en ander is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 21 april 2021, waarin onder artikel 4 wordt verwezen naar e-mailcorrespondentie tussen curatoren en (de advocaat van) [gedaagde] .
3.4.
Na een biedingsproces is Prijsvrij (na het afhaken van een aantal andere gegadigden) als enige kandidaat-koper van de activiteiten van D-Reizen overgebleven en heeft zij uiteindelijk een definitief bod op de IE-rechten gedaan van € 500.000, dat door curatoren is geaccepteerd, waarna de doorstart is gerealiseerd.

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
De vorderingen in de hoofdzaak komen er - samengevat - op neer dat curatoren de rechtsgeldigheid van het pandrecht van [gedaagde] betwisten. Zij leggen hier aan ten grondslag dat de toestemming voor de overdracht van de lening en het daaraan verbonden pandrecht is vernietigd op grond van faillissementspauliana als bedoeld in artikel 42 Fw, dat bij het besluit om toestemming te geven voor de overdracht van de lening en het daaraan verbonden pandrecht sprake is van een tegenstrijdig belang als bedoeld in artikel 2:239 lid 6 BW en dat het naar Nederlands recht niet mogelijk is om een pandrecht op domeinnamen te vestigen en voor zover dat wel mogelijk is dat [gedaagde] daar (deels) geen pandrecht op heeft kunnen vestigen, omdat zij (deels) geen rechthebbende op de domeinnamen was.
4.2.
[gedaagde] voert verweer tegen deze vorderingen en heeft reconventionele vorderingen ingesteld – samengevat – gegrond op het feit dat aan de zijde van curatoren sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de met [gedaagde] gemaakte afspraken en tevens sprake van onrechtmatig handelen, omdat curatoren (in overleg met Prijsvrij) de prijs voor de IE-rechten kunstmatig laag hebben gehouden. [gedaagde] is op onjuiste gronden en dus ten onrechte gedwongen om haar pandrecht vrij te geven en heeft daarom recht op een vergoeding door curatoren van de waarde van de aan haar verpande IE-rechten, aldus [gedaagde] .

5.Het geschil in incident

5.1.
[gedaagde] verzoekt de rechtbank om in het incident – voor zover mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
Curatoren te gelasten om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen (incidentele) vonnis, althans binnen door uw rechtbank redelijk geachte termijn, [gedaagde] een digitale kopie op een duurzame gegevensdrager of afschrift te verstrekken van:
(i) alle correspondentie tussen (vertegenwoordigers van) Curatoren en (vertegenwoordigers van) Prijsvrij in de periode 6 april - heden voor zover deze betrekking heeft op het biedingsproces, waaronder maar niet beperkt tot de definitieve koopovereenkomst;
(ii) alle correspondentie tussen (vertegenwoordigers van) Curatoren en (vertegenwoordigers van) Dutch Travel Alliance in de periode 6 april - 19 mei 2021 voor zover deze betrekking heeft op het biedingsproces;
(iii) alle correspondentie tussen (vertegenwoordigers van) Curatoren en (vertegenwoordigers van) Ennea in de periode 6 april - 19 mei 2021 voor zover deze betrekking heeft op het biedingsproces;
(iv) alle correspondentie tussen (vertegenwoordigers van) Curatoren en (vertegenwoordigers van) The Travel Company Direct in de periode 6 april - 19 mei 2021 voor zover deze betrekking heeft op het biedingsproces;
(v) alle correspondentie tussen (vertegenwoordigers van) Curatoren en (vertegenwoordigers van) NTAB in de periode 6 april - 25 mei 2021 voor zover deze betrekking heeft op het biedingsproces;
(vi) alle correspondentie tussen (vertegenwoordigers van) Curatoren en (vertegenwoordigers van) de Ondernemingsraad in de periode 6 april - 19 mei 2021 voor zover deze betrekking heeft op het biedingsproces; en
(vii) alle correspondentie tussen (vertegenwoordigers van) Curatoren en (vertegenwoordigers van) de commissie van schuldeisers in de periode 22 april – 19 mei 2021 voor zover deze betrekking heeft op het biedingsproces.
Subsidiair:
Curatoren te gelasten om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen (incidentele) vonnis, althans binnen een door uw rechtbank redelijk geachte termijn, [gedaagde] een digitale kopie op een duurzame gegevensdrager of afschrift te verstrekken van die bescheiden door uw rechtbank in goede justitie te bepalen die (i) onder Curatoren berusten of waarover Curatoren kunnen beschikken en (ii) betrekking hebben op het biedingsproces.
Dwangsom:
De hiervoor genoemde veroordelingen op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,-, althans een door uw rechtbank te bepalen redelijk geachte dwangsom, per dag of gedeelte daarvan dat Curatoren geen uitvoering geven aan het door uw rechtbank gegeven bevel.
Zowel primair als subsidiair:
Curatoren te veroordelen in de kosten van het incident, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het (incidentele) vonnis en voor het geval betaling niet tijdig plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf het verstrijken van bedoelde termijn voor betaling tot aan de dag van volledige betaling, met de veroordeling van Curatoren in de nakosten van EUR 163,- te vermeerderen met EUR 85,- indien betekening van het vonnis plaatsvindt.
5.2.
Hoewel de benaming van de conclusie anders doet vermoeden, begrijpt de rechtbank ‑ evenals curatoren – dat [gedaagde] haar vorderingen in incident primair grondt op afspraken die zij heeft gemaakt met curatoren. Deze afspraken hielden in dat [gedaagde] zou worden behandeld zoals curatoren doorgaans een bank zouden behandelen waarmee een afspraak over oneigenlijke lossing wordt gemaakt. Dit betekent volgens [gedaagde] dat [gedaagde] in het kader van “samen optrekken” recht heeft op regelmatige updates over het verloop van het biedingsproces, inzage in ontvangen biedingen, inspraak over de wijze waarop op die biedingen wordt gereageerd en uiteindelijke instemming over een door curatoren beoogd onderhandelingsresultaat. Op grond van deze afspraken heeft [gedaagde] nog altijd een (contractueel) recht op inzage in alle documenten die betrekking hebben op het biedingproces.
Subsidiair grondt [gedaagde] haar vorderingen op artikel 843a lid 1 Rv. Zij heeft een rechtmatig belang bij de gevraagde stukken omdat op basis van het reeds voorhanden bewijsmateriaal voldoende aannemelijk is, althans een redelijk vermoeden bestaat, dat curatoren contractueel verwijtbaar en/of onrechtmatig hebben gehandeld, omdat zij (in overleg met Prijsvrij) de prijs voor de IE-rechten kunstmatig laag hebben gehouden. De gevorderde bescheiden kunnen relevant zijn voor een in dit verband in te stellen vordering in een bodemprocedure. Het is dan ook noodzakelijk dat [gedaagde] inzage verkrijgt in het verloop van het biedingsproces, waaronder alle correspondentie die is gevoerd met Prijsvrij, alsmede met de overige partijen die een bod hebben uitgebracht, met de OR en met de commissie van schuldeisers. Daarnaast heeft [gedaagde] een rechtmatig belang bij afschrift en inzage in bescheiden, in het bijzonder de definitieve overeenkomst met Prijsvrij, omdat curatoren geen gevolg hebben gegeven aan het verzoek om vrijwillig inzage te verstrekken.
Ten slotte zijn de bescheiden waarop de onderhavige inzagevordering zich richt voldoende bepaald en is ook aan de eis van het aannemen van een rechtsbetrekking voldaan, aldus [gedaagde] .
5.3.
Curatoren betwisten de vorderingen van [gedaagde] en voeren allereerst als verweer aan dat het verzoek van [gedaagde] prematuur is, omdat eerst zal moeten blijken of [gedaagde] een rechtsgeldig pandrecht heeft. Daarnaast waren of zijn curatoren niet gehouden om op grond van de gemaakte afspraken in het kader van de doorstart [gedaagde] de verlangde inzage in de correspondentie te geven. Ten slotte slaagt ook het beroep van [gedaagde] op artikel 843a Rv volgens curatoren niet. [gedaagde] heeft geen rechtmatig belang bij inzage/afgifte, er wordt niet voldaan aan het criterium dat sprake moet zijn van bepaalde bescheiden en het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, is onvoldoende aannemelijk. De vordering is niet meer dan een “fishing expedition”, gebaseerd op niet onderbouwde vermoedens en hypotheses, aldus curatoren.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in het incident

De tussen partijen gemaakte afspraken

6.1.
[gedaagde] legt allereerst aan haar vordering ten grondslag dat zij recht heeft op inzage/afgifte van de betreffende bescheiden op grond van afspraken die zij met de curatoren heeft gemaakt. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Blijkens de door [gedaagde] in dit verband ingebrachte e-mail-correspondentie (productie 7) hielden de afspraken samengevat in dat [gedaagde] curatoren de gelegenheid zou bieden de aan haar verpande IE-rechten te betrekken in de pogingen om tot een doorstart te komen. Daarbij zou bij de communicatie in de context van het biedingsproces worden medegedeeld dat op de IE-rechten een pandrecht is gevestigd ten gunste van [gedaagde] welk pandrecht de curatoren voorwaardelijk hebben erkend en nog nader zullen onderzoeken. Voorts is afgesproken dat [gedaagde] als (voorwaardelijk) pandhouder bij de verkoop zou worden behandeld zoals in faillissementen (meestal in verhouding tot een bank) gebruikelijk is (zie ook r.o 3.12 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 28 mei 2021). [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat curatoren niet conform die afspraken hebben gehandeld. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien dat uit deze afspraken volgt dat [gedaagde] recht heeft op (een kopie van) alle documenten die betrekking hebben op het biedingsproces. Haar stelling dat het in vergelijkbare gevallen (bijvoorbeeld met betrekking tot de positie van de bank als pandhouder bij oneigenlijke lossing in faillissementen) gebruikelijk is dat alle documenten/correspondentie, althans de documenten waarvan [gedaagde] nu een (digitale) kopie vraagt, aan de pandhouder ter beschikking worden gesteld, heeft [gedaagde] niet onderbouwd.
De conclusie luidt dan ook dat de vordering van [gedaagde] op basis van haar primaire grondslag niet kan worden toegewezen.
De vordering ex artikel 843a Rv
6.2.
[gedaagde] doet subsidiair een beroep op artikel 843a lid 1 Rv. Voor toewijsbaarheid van een vordering in dit verband is uitgangspunt dat dit artikel niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten, namelijk:
(i) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben, en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Bovendien (iv) dient de wederpartij over de bescheiden te beschikken of deze onder haar berusting te hebben.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is vooralsnog onvoldoende gebleken dat aan al deze vereisten is voldaan. Daarvoor is het hierna volgende redengevend.
Rechtmatig belang
6.4.
[gedaagde] baseert haar rechtmatig belang op het feit dat op basis van het reeds voorhanden bewijsmateriaal voldoende aannemelijk is, althans een redelijk vermoeden bestaat, dat curatoren contractueel verwijtbaar en/of onrechtmatig hebben gehandeld. Zij voert hiertoe aan dat zij sterke aanwijzingen heeft dat curatoren (in overleg met Prijsvrij) de prijs voor de IE-rechten kunstmatig laag hebben gehouden. Om meer duidelijkheid te verkrijgen over de exacte aard en omvang van het verwijtbaar handelen van curatoren, is het noodzakelijk dat [gedaagde] inzage verkrijgt in het verloop van het biedingsproces, waaronder alle correspondentie die gevoerd is met Prijsvrij, alsmede met de overige partijen die een bod hebben uitgebracht, met de ondernemingsraad van D-Reizen en met de commissie van schuldeisers. Curatoren hebben, ondanks de met [gedaagde] gemaakte afspraken, geweigerd om ook maar enig inzicht te geven in het biedingsproces. Ook heeft [gedaagde] een rechtmatig belang bij afschrift en inzage in bescheiden, in het bijzonder de definitieve koopovereenkomst met Prijsvrij, omdat curatoren ook hier geen gehoor hebben gegeven aan het verzoek om vrijwillige inzage te geven, aldus [gedaagde] .
6.5.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar stellingen. Om vast te stellen of een partij bij zijn vordering een rechtmatig belang heeft, moet worden getoetst of de vordering ziet op stukken waarbij zij een direct en concreet belang heeft. De stukken hoeven niet van doorslaggevend belang te zijn, maar moeten wel relevant zijn voor haar rechtspositie. Het ligt op de weg van de partij die inzage, een uittreksel of afschrift verlangt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit het genoemde belang blijkt. [gedaagde] heeft hier niet aan voldaan. Zij heeft onvoldoende onderbouwd in hoeverre de door haar gevorderde bescheiden relevant zijn voor haar stelling dat curatoren contractueel verwijtbaar en/of onrechtmatig hebben gehandeld door – met name – de prijs voor de IE-rechten kunstmatig laag te houden. De enkele suggestie dat de allocatie van de koopsom van de verschillende assets op instigatie van de curatoren zou zijn gebeurd is daarvoor onvoldoende. Voorts speelt mee dat curatoren [gedaagde] wel hebben geïnformeerd over het biedingsproces en haar alle biedingen van Prijsvrij hebben doen toekomen. [gedaagde] stelt dat zij inzage wenst in de definitieve koopovereenkomst met Prijsvrij en dat het feit dat curatoren dit weigeren voeding geeft aan het sterke vermoeden dat curatoren iets te verbergen hebben. Curatoren hebben hiertegen ingebracht dat de definitieve koopovereenkomst materieel gezien niet verschilt van het “binding offer” van 19 mei 2021, maar dat de koopovereenkomst ook andere afspraken bevat tussen curatoren en Prijsvrij waar [gedaagde] geen belang bij heeft. Bovendien is volgens curatoren een geheimhoudingsclausule overeengekomen. In dit licht bezien is de stelling van [gedaagde] dat zij het vermoeden heeft dat curatoren iets te verbergen zouden hebben en ‑ zo begrijpt de rechtbank ‑ dat zij daarom recht heeft op afgifte van een kopie van de definitieve koopovereenkomst onvoldoende voor de conclusie dat [gedaagde] een rechtmatig belang heeft bij die afgifte.
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat niet gebleken is dat [gedaagde] een rechtmatig belang heeft bij het door haar gevorderde. Dit leidt al tot de conclusie dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. De overige stellingen van partijen behoeven daarom geen bespreking meer.
6.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van curatoren begroot op € 563,00 aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst het gevorderde af,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van curatoren tot op heden begroot op € 563,00,
7.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 mei 2022 voor conclusie van antwoord in reconventie.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 299