ECLI:NL:RBNHO:2022:2190

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
8118373 \ CV EXPL 19-16124
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot compensatie bij annulering van een niet-bestaande vlucht

In deze zaak heeft de Stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: Achmea) een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. (hierna: de vervoerder) wegens compensatie voor een vlucht die niet heeft plaatsgevonden. De vordering is ingesteld op 22 juli 2019, waarbij Achmea compensatie van € 1.600,00 heeft gevorderd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat hij niet de contracterende luchtvaartmaatschappij was en dat de vlucht niet bestond.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Achmea niet heeft aangetoond dat de vlucht daadwerkelijk heeft bestaan. De vervoerder heeft gesteld dat er sprake was van een charterovereenkomst met een derde partij, en dat de passagiers geen bevestigde boeking hadden voor een bestaande vlucht. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de Verordening niet van toepassing is, omdat Achmea niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot het bestaan van de vlucht. Hierdoor kon de vervoerder niet worden aangemerkt als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij.

De vordering van Achmea is afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van Achmea gesteld. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 374,00 en € 93,50 aan nakosten, voor zover deze daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 16 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8118373 \ CV EXPL 19-16124
Uitspraakdatum: 16 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Achmea Rechtsbijstand
statutair gevestigd te Tilburg
eiseres
hierna te noemen Achmea
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines B.V.
statutair gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde USG Legal Professionals B.V.

1.Het procesverloop

1.1.
Achmea heeft bij dagvaarding van 22 juli 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Achmea heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Achmea heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
[passagier 1] , [passagier 2] , [passagier 3] en [passagier 4] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de passagiers zouden worden vervoerd van Charif Al Idrissi Airport (Marokko) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 2 augustus 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben hun vermeende vorderingsrecht overgedragen aan Achmea. EUclaim B.V. heeft namens Achmea compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met annulering.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Achmea vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Achmea heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Achmea stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van Achmea opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. Achmea is door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
5.2.
De passagiers stellen in de conclusie van repliek voorop dat zij een overeenkomst hebben gesloten met Otla en niet bij Nuhr, maar dat zij ervoor kiezen om in de conclusie van antwoord Otla te lezen in plaats van Nuhr. De kantonrechter begrijpt dat de passagiers het verweer van de vervoerder in de conclusie van antwoord zo opvatten dat Otla is bedoeld in plaats van Nuhr. De vervoerder is hier niet op ingegaan. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van de lezing van de passagiers af te wijken, nu die kennelijk tussen partijen niet in geschil is. Gelet hierop zal de kantonrechter ook waar verderop in de conclusie van repliek en in de conclusie van dupliek Nuhr wordt genoemd, in plaats daarvan Otla lezen.
5.3.
De vervoerder betwist primair dat de Verordening van toepassing is. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat hij niet de contracterende luchtvaartmaatschappij is geweest en evenmin de uitvoerende luchtvaartmaatschappij. Tussen de vervoerder en Nuhr dan wel Otla bestond een zogeheten ‘charterovereenkomst’. De overeenkomst hield in dat de vervoerder een bepaalde overeengekomen capaciteit aan vluchten ter beschikking stelde aan de charteraar, te weten Nuhr dan wel Otla. De ter beschikking gestelde vluchten zijn de zogenoemde ‘gecontracteerde vluchten’. De charteraar probeert vervolgens deze capaciteit, de gecontracteerde vluchten, voor eigen rekening en risico te verkopen aan passagiers, al dan niet als onderdeel van een door de charteraar samengestelde pakketreis. Volgens de vervoerder heeft touroperator Nuhr dan wel Otla vliegtickets verkocht aan de passagiers van een niet-gecontracteerde vlucht, te weten vlucht CND 522. Bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Nuhr dan wel Otla en de passagiers voor een niet bestaande vlucht is de vervoerder op geen enkele wijze betrokken geweest. De boekingsbescheiden die Achmea heeft overgelegd zijn afkomstig van Otla en zijn zonder rechtsgrond en zonder medeweten en medewerking van de vervoerder aan de passagiers verstrekt. Hieruit volgt ook niet dat de vervoerder de boeking heeft aanvaard en geregistreerd.
5.4.
De Verordening bepaalt in artikel 3 lid 5 dat deze van toepassing is op elke luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2 van artikel 3. Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert geen overeenkomst heeft met de passagier, doch activiteiten uitvoert die onder deze verordening vallen, wordt zij geacht dit te doen namens de persoon die een overeenkomst heeft met die passagier. In artikel 2 onder b van de Verordening wordt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert gedefinieerd als
“een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met de passagier.”Gelet op het voorgaande is de Verordening van toepassing op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk uitvoert of voornemens is uit te voeren.
5.5.
De vervoerder betoogt dat hij niet als zodanig kan worden aangemerkt, omdat de vlucht niet bestaat. Achmea betwist dit en stelt daartoe dat de passagiers erop mochten vertrouwen dat zij reisbescheiden hebben ontvangen van een erkende agent van de vervoerder. Dat Otla een erkende agent is blijkt uit het feit dat er een charterovereenkomst is, aldus Achmea. Voorts stelt Achmea dat de afspraken tussen de vervoerder en Otla een omstandigheid is die voor rekening en risico van de vervoerder dient te komen. Het is voor de passagiers niet na te gaan welke vlucht gecontracteerd is en welke niet, aldus Achmea.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het gelet op de gemotiveerde betwisting van de vervoerder, dat sprake is van een niet-bestaande vlucht, op de weg van Achmea had gelegen om nader toe te lichten dat de vlucht wel degelijk bestaat; dat de vervoerder deze zou uitvoeren en dat de vervoerder de vlucht heeft geannuleerd. Nu Achmea deze onderbouwing niet heeft gegeven heeft zij niet aan haar stelplicht ten aanzien van het bestaan van de vlucht voldaan. Derhalve is de Verordening niet van toepassing. Immers is niet gebleken dat de vlucht bestaat. De vervoerder kan daarmee niet worden aangemerkt als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij. De stelling van Achmea dat het veelvuldig uitgeven van vliegtickets door andere partijen inherent is aan het voeren van een luchtvaartonderneming en dat de vervoerder invloed kan uitoefenen op de ticketuitgifte door Otla door middel van de charterovereenkomst, kan haar niet baten. Niet valt in te zien hoe de vervoerder invloed kan uitoefenen op de ticketuitgifte door een derde partij voor een niet bestaande vlucht. De omstandigheid dat Otla vliegtickets aan de passagiers hebben verstrekt met een vluchtnummer van de vervoerder is op zichzelf niet een omstandigheid die voor risico van de vervoerder dient te komen.
5.7.
Voorts twisten de partijen over de vraag of de passagiers beschikken over een bevestigde boeking. De kantonrechter oordeelt dat het antwoord op de vraag of de passagiers beschikken over een bevestigde boeking in het midden kan blijven. Ook indien deze vraag bevestigend zou worden beantwoord, dan volgt hieruit alleen dat de passagiers een bevestigde boeking hadden voor een niet bestaande vlucht. Dit kan er niet toe leiden dat de Verordening van toepassing is. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van Achmea, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt Achmea tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter