ECLI:NL:RBNHO:2022:2193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
6076959 \ CV EXPL 17-5402
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een luchtvaartmaatschappij op basis van EU-regelgeving

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, die op 2 april 2015 van Amsterdam-Schiphol naar Queen Alia International Airport in Jordanië wilde vliegen, heeft zijn aansluitende vlucht gemist door een vertraging van de eerste vlucht naar Frankfurt. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden in Frankfurt.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagier 24 uur en drie minuten later op zijn eindbestemming aankwam dan oorspronkelijk gepland, wat volgens de Verordening recht geeft op compensatie. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden tot een lager bedrag beperkt dan gevorderd. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder EU-regelgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6076959 \ CV EXPL 17-5402
Uitspraakdatum: 2 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier] ,wonende te [woonplaats] (Israël)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Bondsrepubliek Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 10 maart 2017 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen waar de vervoerder schriftelijk op heeft geantwoord.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Queen Alia International Airport (Jordanië) op 2 april 2015 met vlucht LH 997.
2.2.
De passagier zou op 2 april 2015 om 18:30 uur (lokale tijd) vanuit Amsterdam-Schiphol Airport vertrekken en vervolgens om 19:40 uur (lokale tijd) aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zou de passagier met vlucht LH 692 om 20:40 uur (lokale tijd) verder vliegen naar Queen Alia International Airport om daar op 3 april 2015 om 01:50 uur (lokale tijd) aan te komen.
2.3.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt International Airport is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht van Frankfurt International Airport naar Queen Alia International Airport heeft gemist. Als gevolg daarvan is de passagier omgeboekt naar een andere vlucht.
2.4.
De passagier is hierdoor 24 uur en drie minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.5.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 april 2015, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Daartoe heeft hij, onder meer, aangevoerd dat de vertraging van de vlucht werd veroorzaakt doordat de voorafgaande vlucht, vlucht LH 996, vertraagd is uitgevoerd als gevolg van een besluit van de luchtverkeersleiding.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagier opgenomen commentaar wat betreft datgene dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. De passagier is door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
5.3.
Vaststaat dat de passagier met een vertraging van 24 uur en 3 minuten is aangekomen op de eindbestemming Queen Alia International Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
De kantonrechter begrijpt uit het verweer van de vervoerder dat onderhavige vlucht onderdeel was van rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt (LH 996/ 997). Deze rotatievlucht is door hetzelfde toestel en dezelfde bemanning uitgevoerd. Beide vluchten hebben vertraging opgelopen als gevolg van ATC-slotrestricties. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder, onder meer, de vluchtrapporten van de vluchten overgelegd (productie 1 en 4 bij conclusie van antwoord), alsmede de
slot historyvan de vluchten (productie 1 en 3 bij conclusie van dupliek). Uit het slotbericht van vlucht LH 996 blijkt dat het toestel een gewijzigde slottijd (15:41 uur UTC) opgelegd heeft gekregen. Als reden van de vertraging wordt vertragingscode 83 genoemd. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de vertraging is veroorzaakt door slechte weersomstandigheden te Frankfurt, te weten harde wind. In verband met de harde wind was een startbaan in Frankfurt gesloten, hetgeen heeft geleid tot congestie (
high demand or capacity). Hierdoor is een vertrekvertraging van 46 minuten ontstaan. Doordat vlucht LH 996 met een aankomstvertraging van één uur en drie minuten in Amsterdam is aangekomen, is de onderhavige vlucht ook vertraagd uitgevoerd. De onderhavige vlucht is uiteindelijk om 19:26 uur (lokale tijd) vertrokken uit Amsterdam-Schiphol Airport en is om 20:34 (lokale tijd) aangekomen op Frankfurt. Een vertrekvertraging van 48 minuten is toe te schrijven aan vertragingscode 93 (vertraagde binnenkomst van vlucht LH 996) en een vertraging van 8 minuten is toe te schrijven aan vertragingscode 83 (weersomstandigheden te Frankfurt), aldus de vervoerder. Volgens de vervoerder is sprake van doorwerking van de buitengewone omstandigheid. Gelet op de overgelegde stukken en zijn toelichting daarop heeft de vervoerder voldoende aangetoond dat beide vluchten onderworpen waren aan restricties. De vervoerder heeft gemotiveerd onderbouwd dat in dit geval geen
Aircraft Technical Logdan wel OCC-rapport vereist is, omdat de vervoerder niet heeft gesteld dat een (technisch) mankement van het vliegtuig in onderhavig geval de buitengewone omstandigheid vormt.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de opgelegde CTOT aan vlucht LH 996 wegens code 83 aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd. Dit zijn omstandigheden die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. Niet gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Naast code 83 wordt in het vluchtrapport echter ook code 94 genoemd. De passagier heeft aangevoerd dat vertraging wegens code 94 niet kan worden gezien als een buitengewone omstandigheid, omdat het al dan niet voorhanden hebben van
crewonder de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij valt. Door de vervoerder wordt dit niet betwist. De opgelegde CTOT wegens code 94 kan dan ook niet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. Resumerend is enkel de vertrekvertraging van de vlucht, wegens vertragingscode 83, voor de duur van 46 minuten dan ook ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden kan sprake zijn als de vertraging van de voorgaande vlucht(en) direct effect heeft gehad op de uitvoering van de betreffende vlucht. Tevens geldt dat besluiten van de luchtverkeersleiding kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht. Voldoende gebleken is dat de vertraging van vlucht LH 996 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De onderhavige vlucht is immers onderdeel van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt en de vluchten zijn met hetzelfde toestel uitgevoerd. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH 996 werkt dan ook door naar de onderhavige vlucht. De vertragingsduur wegens vertragingscode 93 bedraagt blijkens het vluchtrapport van de onderhavige vlucht 48 minuten. In het vluchtrapport van de voorafgaande blijkt dat de vlucht met een vertrekvertraging van één uur en één minuut is uitgevoerd, waarvan een vertraging van 46 minuten is ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid. Dit betekent dat een deel van de vertraging, te weten 13 minuten, tijdens de vlucht is ingehaald. In deze stand van zaken wordt de vertraging voor de duur van 48 minuten aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. Naast vertragingscode 93 wordt in het vluchtrapport van vlucht LH 997 vertragingscode 83 genoemd, hetgeen staat voor: “
ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT”. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de oplegde slotrestrictie wegens vertragingscode 83 als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. Een vertrekvertraging voor de duur van 56 minuten wegens vertragingscodes 93 en 83 is dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
5.7.
De passagier stelt dat de opgelegde CTOT’s niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hem niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagier heeft immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Queen Alia International Airport gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
5.8.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft toegelicht dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging op de eindbestemming te beperken, hetgeen door de passagier wordt betwist. De passagier betwist dat hij is omgeboekt naar de eerste en snelste verbinding. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de vervoerder hem ook had kunnen omboeken naar andere vluchten met eindbestemming Queen Alia International Airport. Bij vertrek van de voorafgaande vlucht wist de vervoerder immers dat de passagier zijn aansluitende vlucht niet meer zou halen, aldus de passagier. Een vertraging van één minuut was reeds voldoende om de aansluiting te missen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de passagier een lijst met twee vluchten overgelegd. Vaststaat dat de passagier 24 uur en drie minuten later dan oorspronkelijk gepland is aangekomen op de overeenkomen eindbestemming. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C‑74/19) volgt dat als een passagier is omgeboekt naar een andere vlucht waardoor hij een dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt op de overeengekomen eindbestemming, dit geen redelijke maatregel vormt waardoor de vervoerder wordt vrijgesteld van zijn compensatieverplichting, tenzij er geen andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door de vervoerder uitgevoerde vlucht of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De vervoerder heeft niet onderbouwd dat er op eerdere vluchten geen plaatsen voor de passagier beschikbaar waren. Niet gebleken is dan ook dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vordering van de passagier tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal dan ook worden toegewezen.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 60,00, en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 460,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,00 vanaf 3 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 97,31;
griffierecht € 78,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter