ECLI:NL:RBNHO:2022:2207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
8859179 \ CV EXPL 20-9390
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Lufthansa wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Manado via München en Singapore op 4 juni 2019. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk ATC-slotrestricties opgelegd door het luchtverkeersbeheer.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie volgens de Verordening. De rechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij niet voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vertraging was deels te wijten aan deze omstandigheden, maar ook aan andere factoren. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers hun aansluitende vlucht naar Singapore zouden hebben gemist, zelfs zonder de buitengewone omstandigheden, en dat de luchtvaartmaatschappij daarom aansprakelijk was voor de compensatie.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers toegewezen en de luchtvaartmaatschappij veroordeeld tot betaling van € 1.381,50, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat deze kosten aannemelijk waren gemaakt. De proceskosten komen voor rekening van de luchtvaartmaatschappij, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8859179 \ CV EXPL 20-9390
Uitspraakdatum: 2 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Verdex B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Lufthansa
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. P.C.X. de Leede en mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frans Josef Strauss Airport – Munich (Duitsland) en via Changi Airport (Singapore) naar Samratulangi Airport-Manado (Indonesië) op 4 juni 2019.
2.2.
Vlucht LH 2303 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Franz Josef Strauss Airport-Munich (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd.
2.3.
Yource B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat de vertraging van de vlucht werd veroorzaakt doordat het luchtverkeersbeheer ATFM-slotrestricties aan de vlucht had opgelegd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen zijn op de overeengekomen eindbestemming Samratulangi Airport-Manado, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat onderhavige vlucht onderdeel was van rotatievlucht München-Amsterdam-München (vluchten: LH 2302 en LH 2303). De vluchten zijn met hetzelfde toestel (toestel DIAWA) uitgevoerd. Voorgenoemde vluchten hebben vertraging opgelopen als gevolg van ATC-slotrestricties, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder de vluchtrapporten van vluchten LH 2302 en LH 2303 overgelegd, alsmede de “Slot Allocation Message” van vlucht LH 2302 (productie 1-3 bij conclusie van antwoord). De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat uit het “Slot Allocation Message” van de voorafgaande vlucht, vlucht LH 2302, blijkt dat het luchtverkeersbeheer een nieuwe CTOT van 09:02 uur (lokale tijd) aan de vlucht heeft toegekend wegens vertragingscode 81. Vertragingscode 81 staat voor “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/ CAPACITY, standard demand/ capacity problems” als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van acht minuten is uitgevoerd. Voldoende is gebleken dat de restrictie van het luchtverkeersbeheer specifiek gericht was aan vlucht LH 2302. Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. De vervoerder is altijd verplicht een CTOT op te volgen. Een CTOT is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding, waardoor de vlucht met een vertrekvertraging van acht minuten is uitgevoerd, is dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar vlucht de vlucht in kwestie. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden kan sprake zijn als de vertraging van de voorgaande vlucht(en) direct effect heeft gehad op de uitvoering van de betreffende vlucht. Tevens geldt dat besluiten van de luchtverkeersleiding kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht. Voldoende gebleken is dat de vertraging van vlucht LH 2302 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De vluchten zijn immers met hetzelfde toestel, DIAWA, uitgevoerd en waren onderdeel van rotatievlucht München-Amsterdam-München. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH 2302 werkt dan ook door naar onderhavige vlucht. De vertragingsduur wegens vertragingscode 93 bedraagt blijkens het vluchtrapport van de vlucht in kwestie 19 minuten, in plaats van acht minuten. Gesteld noch gebleken is waarom de vertraging is opgelopen tot 19 minuten. De resterende vertraging als gevolg van code 93, te weten 11 minuten, kan dan ook geen buitengewone omstandigheid opleveren. Naast vertragingscode 93 wordt in het vluchtrapport vertragingscode 89 genoemd, hetgeen staat voor:
“RESTRICTIONS AT AIRPORT OF DEPARTURE WITH OR WITHOUT ATFM RESTRICTIONS.”Door deze restrictie werd de vlucht met tien minuten vertraagd uitgevoerd, aldus de vervoerder. Uiteindelijk kon de vlucht om 11:29 uur (lokale tijd) worden uitgevoerd, met een vertrekvertraging van 29 minuten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de oplegde slotrestrictie wegens vertragingscode 82 als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. Een vertrekvertraging voor de duur van 18 minuten wegens vertragingscodes 93 en 81 is dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
5.6.
Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vlucht zouden hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagiers zijn om 12:50 uur (lokale tijd) aangekomen in Franz Josef Strauss Airport-Munich. De aansluitende vlucht van de passagiers naar Changi Airport (Singapore) stond om 13:10 uur (lokale tijd) gepland te vertrekken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 18 minuten zou de vlucht om 12:32 uur (lokale tijd) te München zijn gearriveerd. De minimale overstaptijd in München bedraagt 45 minuten. Indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, dan zouden de passagiers alsnog hun aansluitende vlucht hebben gemist. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.7.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De passagiers hebben immers niet vanwege de genoemde buitengewone omstandigheden hun aansluitende vlucht gemist. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.381,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 374;00.
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter