ECLI:NL:RBNHO:2022:2242

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
C/15/324723 / HA ZA 22-84
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident met verwijzing naar rechtbank Gelderland in verband met verknochtheid

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is op 16 maart 2022 een vonnis in incident gewezen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beiden wonende te [plaats 1], hebben een vordering ingediend tegen [gedaagde], wonende te [plaats 2]. De eisers worden vertegenwoordigd door advocaat mr. R.V. de Lauwere, terwijl de gedaagde wordt bijgestaan door mr. W. Schellart. De eisers vorderen in de hoofdzaak onder meer een verklaring voor recht dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen als hypotheekadviseur, wat heeft geleid tot schade voor de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde hen onjuist heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van hypothecaire financiering, wat resulteerde in financiële problemen voor de eisers na de verkoop van hun woning.

De rechtbank heeft in het incident geoordeeld dat de vordering tot verwijzing naar de rechtbank Gelderland moet worden toegewezen, omdat de onderhavige zaak feitelijk samenhangt met een lopende procedure bij die rechtbank. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, waardoor de proceskosten worden gecompenseerd. De zaak is van rechtswege gevoegd met de aanhangige zaak bij de rechtbank Gelderland, met zaaknummer C/05/360048 HZ ZA 19-63. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.S.J. Thijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/324723 / HA ZA 22-84
Vonnis in incident van 16 maart 2022
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1],
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. R.V. de Lauwere te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. W. Schellart te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties, tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser 1] c.s. vordert in de hoofdzaak onder meer een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten is, althans onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding.
Hij stelt dat [gedaagde] hem als adviseur op het gebied van onder meer hypotheken verkeerd heeft geïnformeerd en geadviseerd als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Hij voert aan dat hij zich voor financieel advies over en begeleiding bij de mogelijkheden om naar een andere woning te verhuizen heeft gewend tot [betrokkene] en vervolgens is begeleid door [gedaagde]. Hij stelt dat [gedaagde] hem meermalen heeft voorgehouden dat een hypothecaire geldlening tot een bedrag van € 276.000,- tot de mogelijkheden zou behoren. Nadat hij, uitgaande van die informatie, een andere woning had gekocht en zijn eigen woning had verkocht bleek echter dat hij niet de benodigde hypothecaire financiering rond kon krijgen omdat het inkomen van zijn echtgenote door de bank niet meegeteld werd.
Hij verklaart dat hij over dit geschil bij de rechtbank Zutphen een zaak aanhangig heeft gemaakt tegen [betrokkene] Groep Apeldoorn en dat de rechtbank [betrokkene] in een tussenvonnis van 19 augustus 2020 heeft toegelaten tot bewijs. In dat tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat van [gedaagde] als redelijk handelend en redelijk bekwaam hypotheekadviseur zonder meer verwacht had mogen worden dat hij aanstonds aan [eiser 1] c.s. duidelijk gemaakt had dat geen rekening zou worden gehouden met de WGA-uitkering van mevrouw [eiser 1] bij de hypotheekaanvraag zodat [eiser 1] c.s. zich ervan bewust was geworden dat hij niet over de financiële middelen beschikte om zijn toenmalige woning ‘in te ruilen’ voor een vergelijkbare gelijkvloerse koopwoning en dus zou zijn aangewezen op de huurmarkt, hetgeen niet zijn bedoeling was.
[eiser 1] c.s. voert aan dat in die procedure is gebleken dat [gedaagde] niet in loondienst is bij [betrokkene] waarna hij [gedaagde] heeft aangemaand om met een voorstel te komen voor schadeafhandeling, maar dat hij niet met een voorstel is gekomen, zodat hem niets anders rest dan de onderhavige procedure aanhangig te maken tegen [gedaagde].
2.2.
[eiser 1] c.s. stelt dat hij er belang bij heeft dat de onderhavige zaak gevoegd wordt met de lopende zaak bij de rechtbank Zutphen, omdat het hier feitelijk om hetzelfde geschil gaat en hij vordert in het incident dat de hoofdzaak voor dat doel wordt verwezen naar de rechtbank Zutphen, Team kanton en handelsrecht.
2.3.
[gedaagde] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
2.5.
De verwijzing leidt van rechtswege tot voeging van de beide zaken.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering tot verwijzing toe,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht,
3.4.
stelt vast dat de onderhavige zaak van rechtswege is gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/05 /360048 HZ ZA 19-63 .
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1155