In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 16 maart 2022 een tussenvonnis uitgesproken in een zaak tussen eiseres en gedaagde over de waardebepaling van een woning die deel uitmaakt van een eenvoudige gemeenschap. De rechtbank heeft eerder een deskundige benoemd om de waarde van de woning vast te stellen, welke op € 375.000,- is getaxeerd. Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, stellende dat de waarde door de tijdsverloop niet meer actueel is en dat de woning in de huidige markt substantieel in waarde is gestegen. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel gedaagde geen recente taxatie heeft overgelegd, het aannemelijk is dat de woning in waarde is gestegen. De rechtbank heeft daarom voorgesteld om bij het eindvonnis uit te gaan van een jaarlijkse prijsstijging van 7% sinds de waardebepaling.
Daarnaast is er discussie over de mogelijkheid van toedeling van de woning aan eiseres. Gedaagde heeft betoogd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de woning kan financieren, verwijzend naar eerdere bezwaren van eiseres tegen de kosten van de deskundige en een e-mail van de ING waarin wordt aangegeven dat een hypotheekverhoging niet mogelijk is. De rechtbank heeft eiseres de gelegenheid gegeven om zich hierover uit te laten en heeft aangegeven dat als zij de woning wil toebedeeld krijgen, zij dit binnen een termijn van drie maanden na het eindvonnis moet regelen.
Verder zijn er ook geschillen over de eigenaars- en gebruikslasten van de woning, waarbij eiseres heeft gesteld dat gedaagde een bedrag van € 29.758,- aan haar moet vergoeden. Gedaagde heeft ingestemd met enkele kosten, maar betwist andere kosten en heeft verzocht om een alternatieve berekening. De rechtbank heeft besloten dat eiseres zich hierover nog nader moet uitlaten, evenals over de hypotheekrente en de premies voor de levensverzekering. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere akte.