ECLI:NL:RBNHO:2022:23

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
C/15/322647 / KG ZA 21-626
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil echtscheidingsbeschikking en gerechtelijke erkentenis in kort geding

In deze zaak, die op 4 januari 2022 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde de man dat de vrouw de executie van de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2019 zou staken. De man stelde dat de vrouw, door te verklaren per 1 oktober 2021 samen te gaan wonen met een nieuwe partner, geen recht meer had op partneralimentatie. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze mededeling van de vrouw geen gerechtelijke erkentenis opleverde in de zin van artikel 154 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorzieningenrechter concludeerde dat de vrouw haar mededeling niet als een erkenning van de waarheid van de stelling van de man had gedaan, maar dat zij deze zelf had geuit. Hierdoor was er geen sprake van een beëindiging van de alimentatieverplichting, aangezien de vrouw nog niet daadwerkelijk samenwoonde met haar nieuwe partner. De vordering van de man werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/322647 / KG ZA 21-626
Vonnis in kort geding van 4 januari 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. E.P.D. van Grondelle te Heemstede,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Robbers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de betekende dagvaarding van 9 december 2021 met producties
  • de brief van 20 december 2021 van de vrouw met producties
  • de mondelinge behandeling van 21 december 2021
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • de man
  • mr. Van Grondelle voornoemd
  • de vrouw
  • mr. Robbers voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
De man vordert in deze zaak dat de vrouw wordt veroordeeld om de executie van de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2019 te staken en gestaakt te houden, omdat zij in verband met haar eigen mededeling dat zij per 1 oktober 2021 zou gaan samenwonen met haar nieuwe partner met ingang van diezelfde datum geen recht meer heeft op partneralimentatie. Anders dan de man is de voorzieningenrechter van oordeel dat die mededeling van de vrouw geen gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) oplevert. Ondanks haar eerdere voornemen daartoe heeft het ‘samenleven met een ander als waren zij gehuwd’ nog geen aanvang genomen, terwijl dat op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wel als uitgangspunt wordt genomen voor het eindigen van de verplichting tot betaling van partneralimentatie. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

3.Feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 30 oktober 2019 met zaak-/rekestnummer C/15/294529 / FA RK 19-5760 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) is de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat het door partijen getekende convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking. In het echtscheidingsconvenant is onder meer opgenomen een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 683,- bruto per maand.
3.2.
De echtscheidingsbeschikking is op 26 november 2019 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats 2] ingeschreven.
3.3.
Bij verzoekschrift van 29 maart 2021 heeft de vrouw verhoging van de kinder-
(en aanvankelijk ook partner)alimentatie verzocht.
3.4.
Bij e-mail van 6 september 2021 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
Daarnaast heeft cliënte uw client reeds geïnformeerd over het feit dat zij per 1 oktober aanstaande zal gaan samenwonen waardoor haar aanspraak op partneralimentatie zal komen te vervallen. Cliënte heeft derhalve reden gezien om haar verzoek tot wijziging partneralimentatie in te trekken.
(…)
3.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 oktober 2021 met zaak-/rekestnummer C/15/314822 / FA RK 21-1629 (hierna: de alimentatiebeschikking) is onder meer het volgende overwogen en beslist:
(…)
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak beeft plaatsgevonden op 7 september 2021 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. A.J. Robbers en de man bijgestaan door mr. E.P.D. van Grondelle.
(…)
3.3.
Voorts heeft de vrouw ter zitting doen weten dat zij met ingang van 1 oktober 2021 samenwoont met haar nieuwe partner, als waren zij gehuwd. en heeft zij – kennelijk in verband daarmee – het verzoek tot nadere vaststelling van een partnerbijdrage ingetrokken.
(…)
3.6.
Bij e-mail van 8 september 2021 heeft de vrouw onder meer het volgende aan de man geschreven:
(…)
Per 1 januari ga ik samenwonen, dit omdat huis niet eerder opgeleverd word.
Tot die tijd zal de partneralimentatie doorlopen, bij vervroeging van het samenwonen in [plaats 3], zal ik je direct inlichten.
(…)
3.7.
Bij e-mail van 5 oktober 2021 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
Eerder heeft cliente aangekondigd dat zij voornemens was te gaan samenwonen met haar nieuwe partner per 1 oktober jl. Cliente heeft uw client inmiddels geinformeerd dat dit niet aan de orde is en dat het samenwonen is uitgesteld. Hierdoor is het recht op partneralimentatie niet komen te vervallen en is uw client gehouden aan zijn verplichtingen terzake de partneralimentatie te voldoen.
(…)
3.8.
Bij e-mail van 28 oktober 2021 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
Zowel voor als tijdens de zitting is namens/door uw cliënte medegedeeld dat zij vanaf 1 oktober 2021 samenwoont. Zo staat het ook in de beschikking en daarmee is er sprake van een gerechtelijke erkenning.
Op geen enkel moment is aan deze mededing betreffende de samenleving een voorwaarde verbonden. De partneralimentatie is daarom met ingang van 1 oktober 2021 geëindigd.
(…)
3.9.
Bij exploot van 12 november 2021 heeft de vrouw de echtscheidingsbeschikking aan de man betekend en heeft zij de executie daarvan aangezegd.

4.Het geschil

4.1.
De man vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
de vrouw te veroordelen om de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 30 oktober 2019 te staken en gestaakt te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft te voldoen aan het ten deze te wijzen vonnis;
II.
de vrouw te gebieden alle ten laste van de man gelegde executoriale beslagen binnen twee werkdagen na afgifte van het ten deze te wijzen vonnis door te (laten) halen/op te (laten) heffen en doorgehaald/opgeheven te houden;
III.
de vrouw te veroordelen in de voldoening van de kosten van gelegde executoriale beslag(en);
IV.
met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding waaronder ook begrepen de na kosten, griffierechten en deurwaarderskosten.
4.2.
De man legt aan zijn vordering – kort gezegd – ten grondslag dat de vrouw expliciet en zonder enig voorbehoud heeft medegedeeld dat zij met ingang van 1 oktober 2021 samenwoont met een nieuwe partner als waren zij gehuwd, hetgeen kwalificeert als een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarmee heeft zij de discussie die anders in rechte zou zijn gevoerd (per welke datum gaat de vrouw samenwonen) voortijdig, eenzijdig en zonder enig voorbehoud geëindigd. Als gevolg daarvan is haar aanspraak op partneralimentatie per diezelfde datum geëindigd. Door desnodanks aanspraak te blijven maken op een onderhoudsbijdrage van de man en daartoe executiemaatregelen te nemen, handelt de vrouw onrechtmatig jegens hem, aldus de man.
4.3.
De vrouw voert tot haar verweer – kort samengevat – aan dat zij weliswaar het
voornemenheeft aangekondigd om te gaan samenwonen per 1 oktober 2021, maar dat het daadwerkelijke samenwonen door omstandigheden is uitgesteld naar 1 januari 2022. Van een ‘samenleven als waren zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is dan ook (nog) geen sprake, zodat de wettelijke verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie ook (nog) niet is geëindigd, aldus de vrouw.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De man vordert de tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking te staken en gestaakt te houden.
De echtscheidingsbeschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Gesteld noch gebleken is dat één van partijen van deze beschikking in hoger beroep is gekomen.
Dat rechterlijke uitspraken aangaande een uitkering tot levensonderhoud volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in beginsel vatbaar zijn voor wijziging op de in artikel 1:401 BW vermelde gronden [1] , laat onverlet dat de echtscheidingsbeschikking met het inschrijven daarvan in de registers van de burgerlijke stand (zie 3.2) in kracht van gewijsde is gegaan.
5.2.
In een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, geldt dat de schorsing alleen kan worden uitgesproken indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren. [2]
5.3.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt, komt de grondslag van de vordering van de man erop neer dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang (meer) heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot (verdere) tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking over te gaan, omdat zij als gevolg van haar gerechtelijke erkentenis dat zij met ingang van 1 oktober 2021 samenwoont met haar nieuwe partner als waren zij gehuwd, per die datum geen recht meer heeft op partneralimentatie.
Voor zover dit betoog moet worden begrepen als een beroep van de man op misbruik van bevoegdheid door de vrouw, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.4.
Volgens artikel 154 Rv is “[e]en gerechtelijke erkentenis […] het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij”. Van een erkentenis in de zin van voornoemde wetsbepaling is dus eerst sprake indien de
wederpartijeen of meer
stellingenponeert, die door de (andere) partij uitdrukkelijk als waarheid worden
erkend. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in casu geen sprake. Dat de vrouw per 1 oktober 2021 zou gaan samenwonen is in de procedure die heeft geleid tot de sub 3.5 genoemde beschikking immers niet door de man als enig relevant positum gesteld en door de vrouw erkend, maar door de vrouw zelf geuit.
Daar komt bij dat de vrouw die mededeling ook niet heeft gedaan in het geding dat heeft geleid tot de executoriale titel waartegen de man nu opkomt. Een gerechtelijke erkentenis geldt als zodanig slechts in het geding waarin zij is afgelegd. [3] De mededeling van de vrouw kan haar in de onderhavige procedure dan ook niet
als gerechtelijke erkentenisworden tegengeworpen.
5.5.
Op grond van artikel 1:160 BW eindigt “[e]en verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, […] wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel
isgaansamenleven met een ander als waren zij gehuwd[…]” (cursivering en onderstreping voorzieningenrechter). Niet weersproken is dat van dat laatste (nog) geen sprake is. Het feit dat de vrouw zowel voorafgaand aan als ter zitting van de procedure die heeft geleid tot de alimentatiebeschikking heeft medegedeeld dat zij per 1 oktober 2021 zou gaan samenwonen, is onvoldoende om het in voornoemde bepaling voorziene rechtsgevolg te doen intreden.
5.6.
Nu niet is bestreden dat van een feitelijk samenleven op dit moment nog geen sprake is, is de alimentatieverplichting dan ook nog steeds van kracht.
De man heeft aan die verplichting niet voldaan. De voorzieningenrechter acht het in het licht van de weinig communicatieve wijze waarop het voornemen tot samenwonen per 1 oktober 2021 én de herroeping daarvan door de vrouw aan de man is medegedeeld niet geheel onbegrijpelijk dat de man zijn betaling van de partneralimentatie per diezelfde datum heeft stopgezet. Dat laat echter onverlet dat van een daadwerkelijk samenleven als bedoeld in artikel 1:160 BW (nog) geen sprake is.
5.7.
Voor zover de mededeling van de vrouw al zou kunnen worden begrepen als een
buitengerechtelijke erkentenis, geldt dat deze kan worden herroepen, hetgeen de vrouw direct ná de zitting van 7 september 2021 (namelijk bij e-mail van 8 september 2021, zie 3.6) ook heeft gedaan.
5.8.
Voor zover het betoog van de man ter zitting er toe strekt dat deze herroeping betekent dat de vrouw een mogelijkheid tot samenwonen met haar nieuwe partner die haar ter beschikking stond, bewust onbenut heeft gelaten om haar eigen belang -ten detrimente van het belang van de man- te dienen, en om die reden als misbruik van recht moet worden opgevat, wordt het volgende overwogen.
5.9.
Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat het door de vrouw uitgesproken voornemen om per oktober 2021 te gaan samenwonen met haar nieuwe partner alleen kon worden geëffectueerd door in te trekken in de huidige woning van haar nieuwe partner.
Ook is aannemelijk dat de vrouw daaraan geen gevolg heeft gegeven omdat – kennelijk onverwacht – via Airbnb een tijdelijke huurwoning ter beschikking kwam, die zij met de kinderen kon betrekken.
Naar eveneens niet is weersproken, heeft dat de vrouw in staat gesteld om de periode tot het betrekken van de met haar nieuwe partner aangekochte woning te kunnen doorbrengen in een eigen appartement, zonder met haar kinderen haar intrek te moeten nemen in de woning van haar nieuwe partner. De voorzieningenrechter acht begrijpelijk dat de vrouw daaraan de voorkeur gaf, nu haar nieuwe partner een buurman is van partijen en zijn woning zich bevindt in dezelfde straat, op korte afstand van de woning van de man. Van enig onredelijk gebruik (laat staan misbruik) van recht kan onder die omstandigheden niet worden gesproken.
5.10.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van misbruik van executiebevoegdheid. De vordering van de man zal dan ook worden afgewezen.
5.11.
Voor een veroordeling in de proceskosten, zoals door de vrouw verzocht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen dan ook worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 4 januari 2022. [4]

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6741, r.o. 3.4.1. Een dergelijke wijziging is in het onderhavige geval bovendien niet aan de orde, nu de alimentatiebeschikking als gevolg van de intrekking van het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie door de vrouw (zie 3.4) slechts betrekking heeft op de
2.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.8 onder e.
3.Tekst & Commentaar bij artikel 154 Rv, aant. 2 onder a.
4.Conc.: 936