In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij TAP Air Portugal. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Lissabon naar Accra (Ghana) op 18 en 19 oktober 2019. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Lissabon miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit te betalen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals luchtverkeersbeheerrestricties. De vervoerder had weliswaar een nieuw slot opgelegd gekregen, maar kon niet aantonen dat dit de oorzaak van de vertraging was. De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie en dat de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019 verschuldigd was. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.