ECLI:NL:RBNHO:2022:2429

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20_5301
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onterecht medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die zich had ziekgemeld vanwege fysieke en psychische klachten, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Na een medisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts, werd vastgesteld dat eiser niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering per 4 juli 2019, omdat er voldoende andere functies waren waarin hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bestreden besluit werd door verweerder ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 29 november 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante klachten van eiser waren beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen, aangezien eiser geen nieuwe medische informatie had ingediend die de eerdere bevindingen kon onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht had op de gevraagde WIA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. P.A. Hesselink, in aanwezigheid van griffier mr. I.M. Wijnker-Duiven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. de Haan).

Procesverloop

In het besluit van 16 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser met ingang van 4 juli 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In het besluit van 7 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1.
Eiser was werkzaam als bezorger voor een wisselend aantal uren per week. Op 6 juli 2017 heeft hij zich ziekgemeld wegens fysieke en later ook psychische klachten. Eiser heeft vervolgens een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet vanaf 7 augustus 2017, de dag waarop zijn dienstverband eindigde.
1.2.
Eiser heeft bij het aflopen van zijn wachttijd een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering en hij is in dat kader medisch onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld bij eiser en heeft deze op 27 augustus 2019 vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis van deze FML heeft de primaire arbeidsdeskundige op 15 oktober 2019 vastgesteld dat eiser zijn werkzaamheden als bezorger niet meer kon uitvoeren, maar dat er voldoende andere functies waren waarmee eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen. In het primaire besluit heeft verweerder daarom beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering per 4 juli 2019.
1.3.
In het kader van de heroverweging in bezwaar is eiser opnieuw medisch onderzocht. In het medische rapport van 29 juli 2020 is door verzekeringsarts B&B Versteeg geconcludeerd dat aanscherpingen nodig zijn van de door de primaire verzekeringsarts geconstateerde beperkingen. Dit betreffen aanscherpingen van fysieke beperkingen vanwege zijn hernia, zoals ten aanzien van duwen/trekken, tillen/dragen en lopen en staan. Op basis van de herziene FML heeft de arbeidsdeskundige B&B in zijn arbeidsdeskundig rapport van 6 augustus 2020 vastgesteld dat eiser nog steeds meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen.
1.4.
Naar aanleiding van door eiser op 25 januari 2021 in het geding gebrachte nadere stukken heeft de verzekeringsarts B&B op 1 februari 2021 de FML herzien en aanvullende beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige B&B heeft op basis daarvan geconcludeerd dat eiser ook met de aanvullende beperkingen nog steeds meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
Waar gaat deze procedure over?
2. Het geschil gaat over de vraag of het medisch onderzoek van eiser correct is verricht. Volgens eiser geeft de opgestelde FML een onjuist beeld van de fysieke en psychische beperkingen die hij ondervindt. In het bijzonder voert eiser aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn herniaklachten en klachten in verband met concentratie en geheugen. Eiser onderbouwt zijn standpunt met stukken van zijn huisarts, psychiater en neuroloog.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts B&B zorgvuldig is verricht. Alle door eiser aangevoerde lichamelijke en psychische klachten, waaronder klachten ten aanzien van zijn rug, geheugen en concentratie, zijn expliciet betrokken in het onderzoek en zijn beoordeeld, waarbij informatie van deskundigen en behandelaars in de rapporten is betrokken. De rechtbank stelt vast dat de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de conclusies logisch zijn. Eiser heeft verder geen (medische) informatie ingebracht die maakt dat de rechtbank twijfelt aan de inhoud van de medische rapporten van de verzekeringsarts B&B.
4. Eiser heeft aangevoerd dat extra beperkingen dienen te worden aangenomen vanwege zijn hernia. Eiser heeft echter geen medische informatie ingebracht waaruit dit standpunt kan worden afgeleid. De verzekeringsarts B&B heeft gemotiveerd aangegeven dat vanwege de hernia al beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit de rechtbank kan afleiden dat deze aangenomen beperkingen onjuist zijn of waaruit blijkt dat extra beperkingen dienen te worden aangenomen ten aanzien van bijvoorbeeld tillen en staan. Ook uit de brief van neuroloog F. Sarihan van 9 november 2020 kan de rechtbank niet afleiden dat andere beperkingen dienen te worden aangenomen dan al door de verzekeringsarts B&B zijn gedaan. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij het als zeer pijnlijk heeft ervaren dat de primaire verzekeringsarts zijn herniaklachten aanvankelijk onvoldoende heeft erkend. Hoe begrijpelijk dit ook moge zijn, is de bezwaarprocedure juist bedoeld voor een herbeoordeling. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaar de FML gecorrigeerd door wel te onderkennen dat eiser kampt met een hernia en aanvullende beperkingen aan te nemen. Eiser kan zich er in deze procedure dan ook niet op beroepen dat de primaire verzekeringsarts aanvankelijk onvoldoende beperkingen heeft aangenomen, nu dit in de bezwaarprocedure al is hersteld.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat extra beperkingen dienen te worden aangenomen vanwege zijn depressie en dysthymie, met name op het gebied van geheugen en concentratie. Dit betoog slaagt evenmin. Verweerder heeft naar aanleiding van de diagnose van psychiater [naam] van 10 november 2020 de FML op enkele punten aangepast en aanvullende beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat deze door de verzekeringsarts B&B aangenomen beperkingen onjuist of te beperkt zijn. Volgens eiser volgt uit de definitie van dysthymie dat dit leidt tot concentratie- en geheugenverlies, maar eiser heeft dit standpunt niet onderbouwd en heeft verder ook geen medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat aanvullende beperkingen dienen te worden aangenomen. De grond slaagt daarom niet.
6. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen omdat deze nieuw en excessief stresserend zijn vanwege zijn slechte geheugen en concentratievermogen. De rechtbank stelt vast dat functies zijn geselecteerd op basis van de voor eiser opgestelde FML. Nu is vastgesteld dat het medische onderzoek naar eiser voldoende zorgvuldig is geweest, moeten de geduide functies ook geschikt worden geacht voor eiser. De grond slaagt niet.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.A. Hesselink, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.