ECLI:NL:RBNHO:2022:2551

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
C/15/312904 / HA ZA 21-72
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restant koopsom restaurant en waarborgsom

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de vordering van [eiser 2] c.s. centraal, die in 2019 hun restaurant [eiser 1] verkochten aan [gedaagde 1] c.s. Het geschil betreft het restant van de koopsom van € 50.000,- dat [gedaagde 1] c.s. nog aan [eiser 2] c.s. verschuldigd zijn, evenals een waarborgsom van € 8.714,22. [eiser 2] c.s. stellen dat [gedaagde 1] c.s. de koopovereenkomst niet zijn nagekomen door onjuiste informatie te verstrekken over de omzet en de staat van de inventaris. [gedaagde 1] c.s. betwisten dit en stellen dat zij schade hebben geleden door de gebrekkige staat van de inventaris en de illegale uitbouw van het restaurant. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] c.s. nog € 50.000,- aan [eiser 2] c.s. moeten betalen, maar dat de boete van € 250,- per dag niet verschuldigd is omdat [eiser 2] c.s. niet aan de vereisten voor ingebrekestelling hebben voldaan. De rechtbank wijst de vorderingen in reconventie van [gedaagde 1] c.s. af, omdat niet is komen vast te staan dat [eiser 2] c.s. tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. De rechtbank veroordeelt [gedaagde 1] c.s. tot betaling van de gevorderde bedragen en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/312904 / HA ZA 21-72
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
RESTAURANT [eiser 1],
gevestigd te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 1],
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats 1],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. Z. Acer te [plaats 1],
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 2],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. Y. Benjamins te [plaats 1].
Partijen zullen hierna [eiser 2] c.s. en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden. Eiser 2 zal [eiser 2] genoemd worden en gedaagde 1 zal [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in incident van 23 juni 2021 en de daarin genoemde stukken,
  • het tussenvonnis in incident van 1 september 2021 en de daarin genoemde stukken,
  • de bij B7-formulier van 3 januari 2022 ingediende conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering eis (I) met productie 15 van de zijde van [eiser 2] c.s.,
  • de bij B8-formulier van 5 januari 2022 ingediende productie 16 van de zijde van [eiser 2] c.s.,
  • de bij B7-formulier van 5 januari 2022 ingediende akte vermeerdering eis (II) van de zijde van [eiser 2] c.s.,
  • de mondelinge behandeling van 6 januari 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de ter zitting overgelegde productie van de zijde van [gedaagde 1] c.s. (‘de kwitantie’),
  • de spreekaantekeningen van [eiser 2] c.s.,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 1] c.s.
  • de akte uitlating van 2 februari 2022 van de zijde van [gedaagde 1] c.s.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
- [eiser 2], bijgestaan door mr. Acer voornoemd,
- [gedaagde 1], bijgestaan door mr. Benjamins voornoemd.
1.3.
Aan [eiser 2] is ter zitting bijstand verleend door een tolk in de Turkse taal.
1.4.
Ter zitting heeft mr. Benjamins namens [gedaagde 1] c.s. bezwaar gemaakt tegen de akte vermeerdering eis II en de overlegging van productie 16 door [eiser 2] c.s.. De stukken zijn ingediend na de in het laatste tussenvonnis genoemde termijn voor indiening. [gedaagde 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat hierdoor sprake is van strijd met de goede procesorde en dat zij benadeeld worden door de late indiening van deze stukken. Mr. Acer heeft daarop namens [eiser 2] c.s. aangevoerd dat zij tot op de zitting een akte vermeerdering eis mag indienen. De overgelegde producties zijn qua omvang beperkt en omvatten geen ingewikkelde materie, aldus mr. Acer.
De rechtbank heeft – gelet op de bezwaren van [gedaagde 1] c.s. – ter zitting bepaald dat mr. Benjamins namens [gedaagde 1] c.s. - als verzocht - de gelegenheid zal krijgen om (op roldatum 2 februari 2022) middels een akte te reageren op de vermeerdering van eis (II) en productie 16 zijdens [eiser 2] c.s. De advocaat van [eiser 2] c.s. heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser 2] c.s. hebben in 2019 het restaurant [eiser 1] verkocht aan [gedaagde 1] c.s. Dit geschil gaat over de vraag welk gedeelte van de koopsom [gedaagde 1] c.s. nog aan [eiser 2] c.s. moeten betalen en of [eiser 2] c.s. op hun beurt nog geld verschuldigd zijn aan [gedaagde 1] c.s. Volgens [eiser 2] c.s. moeten [gedaagde 1] c.s. nog € 50.000,- van de koopsom betalen. Daarnaast zijn [gedaagde 1] c.s. daarover een boetebedrag verschuldigd en moeten zij de waarborgsom voor de huur nog voldoen volgens [eiser 2] c.s. Volgens [gedaagde 1] c.s. is het restant van de koopsom € 35.000,-. [gedaagde 1] c.s. zijn verder van mening dat [eiser 2] c.s. de koopovereenkomst niet zijn nagekomen en/of onjuiste informatie hebben gegeven, waardoor zij in elk geval ruim € 49.000,- schade hebben geleden. Het geleverde restaurant had namelijk een veel lagere omzet dan toegezegd, had kapotte inventaris, een illegale uitbouw en geen mogelijkheid een shishalounge te exploiteren. [eiser 2] c.s. betwisten dat zij niet voldaan hebben aan de koopovereenkomst en/of [gedaagde 1] c.s. onjuist geïnformeerd hebben.
2.2.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde 1] c.s. nog € 50.000,- aan [eiser 2] c.s. moeten betalen in verband met de aankoop van restaurant [eiser 1] en een deel van de warborgsom. De boete is niet verschuldigd.
De rechtbank oordeelt verder dat niet gebleken is dat [eiser 2] c.s. de koopovereenkomst niet zijn nagekomen en/of [gedaagde 1] c.s. onjuist hebben geïnformeerd. [eiser 2] c.s. zijn dus geen geld verschuldigd aan [gedaagde 1] c.s. in verband met het restaurant.

3.De feiten

3.1.
Op 21 juni 2019 hebben [eiser 2] c.s. (als verkopers) en [gedaagde 1] c.s. (als kopers) een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de overname van het horecabedrijf restaurant [eiser 1], gevestigd aan de [adres] te [plaats 1].
3.2.
In de koopovereenkomst is onder meer opgenomen dat de koopsom van het verkochte € 60.000,- is en dat koper in totaal € 25.000,- vóór de levering en overdracht zal hebben betaald aan [Stichting] en dat het restant van de koopsom (€ 35.000,-) wordt voldaan conform akte van schuldbekentenis in één termijn na 18 maanden na de geplande overdracht (artikel 2).
In artikel 8 staat dat de verkoper geen aansprakelijkheid of garantieverplichting erkent ten aanzien van de omzet- of winstcijfers van het verkochte bedrijf, ook niet ten aanzien van de door koper in het bedrijf te realiseren omzet of winst. Verkoper staat er wel voor in dat de door hem aangeleverde bedrijfsgegevens juist zijn en te goeder trouw zijn samengesteld. Partijen verklaren volledig bekend te zijn met de financieel-economische situatie van de onderneming.
In artikel 12 staat – voor zover van belang – dat als één van de partijen na bij deurwaardersexploot in gebreke te zijn gesteld, gedurende vier dagen na ontvangst van dit exploot, nalatig blijft tot de uitvoering van deze overeenkomst mede te werken, de nalatige partij een terstond opeisbare boete van € 250,- per dag verschuldigd is zolang de nalatige partij in gebreke blijft.
3.3.
De overdracht van restaurant [eiser 1] vond plaats op 21 juli 2019. [gedaagde 1] c.s. hebben vóór de levering en overdracht € 25.000,- via de makelaar aan [eiser 2] c.s. betaald.
3.4.
Ten aanzien van het resterende deel van de koopsom hebben partijen een schuldbekentenis (d.d. 15 juli 2019) ondertekend (hierna: de schuldbekentenis). Deze is als bijlage bij de koopovereenkomst gevoegd. Hierin is onder meer opgenomen dat [gedaagde 1] c.s. zich verplichten het resterende deel van de koopsom, in totaal € 35.000,-, aan [eiser 2] c.s. terug te betalen binnen 18 maanden na levering.
3.5.
Partijen zijn – buiten de makelaar en de koopovereenkomst om – een hogere koopsom overeengekomen. In het kader daarvan hebben partijen, eveneens op 15 juli 2019, een tweede schuldbekentenis (hierna: de schuldverklaring) ondertekend. [gedaagde 1] c.s. verklaren daarin een bedrag ter hoogte van € 50.000,- (in plaats van € 35.000,-) schuldig te zijn aan [eiser 2] c.s. Dit bedrag diende uiterlijk op 31 december 2019 in één keer betaald te worden aan [eiser 2] c.s.
3.6.
Op 7 september 2019 vond een gesprek plaats tussen [eiser 2] en [gedaagde 1], waarbij ook de voormalige kok van [eiser 2] c.s. aanwezig was. Dit gesprek is door [gedaagde 1] opgenomen en uitgeschreven (hierna: het gespreksverslag). Uit het door [gedaagde 1] c.s. overgelegde gespreksverslag blijkt dat tijdens dit gesprek onder meer wordt gesproken over de omzet die [eiser 2] c.s. draaiden in het restaurant en over de niet werkende apparatuur in de keuken.
3.7.
Bij e-mailbericht van 13 november 2019 heeft de verhuurder (Sjopperdepop B.V.) [gedaagde 1] aangeschreven naar aanleiding van aangetroffen onregelmatigheden in en rondom het door [gedaagde 1] c.s. gehuurde pand. Het betreft onder meer een illegale uitbouw aan de achterzijde van het restaurant en een illegale shisha-lounge.
3.8.
Bij e-mailbericht van 22 november 2019 heeft [gedaagde 1] aan [eiser 2] bericht dat de verhuurder hem lastig valt met problemen die door [eiser 2] c.s. veroorzaakt zijn. [gedaagde 1] bericht [eiser 2] c.s. onder meer dat de tekst van zijn ondernemingsplan buiten zijn medeweten zou zijn aangepast, waardoor de verhuurder niet op de hoogte was van zijn plan om shisha te serveren. Hierdoor is de locatie voor hem zonder waarde.
3.9.
Bij e-mailbericht van 26 november 2019 heeft de heer [betrokkene] van [Stichting] namens [eiser 2] gereageerd op voornoemde e-mail van [gedaagde 1]:
“Beste heer [gedaagde 1],
Volledigheidshalve reageer ik hierbij op uw bericht.
Allereerst begrijp ik uw email wellicht niet helemaal goed, maar lijkt u te insinueren dat verkoper uw plan zonder uw toestemming heeft gewijzigd. Dat is uiteraard pertinent onjuist en zonde dat u dit nu als argument aanvoert.
Zo hebben wij juist in overleg met u het bedrijfsplan aangepast en dit aangepaste plan naar u voor akkoord toegestuurd (op 21 juni dit jaar) alvorens dit naar verhuurder te sturen. U gaf zelf aan dat sisha een bijproduct zou zijn en niet uw verdienmodel wordt, daarom verzocht u ons ‘traditionele service’ te laten staan zoals ook is gebeurd. Toen u hier op kantoor was, beweerde u dat wij deze mail nooit hebben toegestuurd en had u de mail uitgeprint die wij in onderling overleg met u hebben aangepast. Nu wij hebben aangetoond weldegelijk uw informatie met verhuurder te hebben gedeeld, beweert u nu dat wij dit zonder overleg naar de verhuurder hebben toegestuurd. Dat is geenszins correct.
In de kennismaking die u met verhuurder heeft gehad, waar ikzelf ook bij aanwezig was, is u alle gelegenheid gegeven uw bedrijfsplan toe te lichten. U heeft het geen enkel keer gehad over sisha tijdens die kennismaking. U gaf aan een hoogwaardig steakhouse restaurant te willen exploiteren. Dit staat in schril contrast met uw vorige email waarin u aangeeft dat ‘zonder het exploiteren van sisha de exploitatie nul waarde voor u heeft.
(…)”
3.10.
Bij aangetekende brief van 29 juni 2020 heeft de gemachtigde van [eiser 2] c.s. [gedaagde 1] c.s. gesommeerd om tot betaling van het resterende deel van de koopsom over te gaan.
3.11.
Bij aangetekende brief van 5 juli 2020 heeft [gedaagde 1] gereageerd op voornoemde sommatiebrief. In deze brief ontkent [gedaagde 1] het bestaan van de tweede schuldbekentenis. Hij geeft aan enkel op de hoogte te zijn van de door Duijn Horeca makelaars opgestelde schuldbekentenis van 15 juli 2019, waarin is bepaald dat het nog openstaande bedrag € 35.000,- bedraagt. [gedaagde 1] geeft verder aan dat de waarde van het restaurant veel lager is dan de door partijen overeengekomen koopsom vanwege het niet functioneren van de in het restaurant aanwezige, meegeleverde apparatuur, de niet toegestane voorgenomen exploitatie van de shishalounge en de door [eiser 2] c.s. opgegeven gemiddelde dagomzet van € 500,- die niet strookt met de werkelijk te behalen dagomzet.
3.12.
Bij brief van 20 januari 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 1] c.s. namens hen gereageerd op door [eiser 2] c.s. getroffen conservatoire maatregelen. Naast de in 3.11 genoemde verwijten van [gedaagde 1] aan het adres van [eiser 2] c.s., heeft zijn advocaat hieraan toegevoegd dat de gemeente het standpunt heeft ingenomen dat de – mogelijk door [eiser 2] c.s. gebouwde – illegale uitbouw zou moeten worden gesloopt met alle gevolgen van dien.
3.13.
Na de overname van restaurant [eiser 1] door [gedaagde 1] c.s. is de door [eiser 2] c.s. aan de verhuurder betaalde waarborgsom ter hoogte van € 8.714,22 vanuit praktische overwegingen verrekend met de door [gedaagde 1] c.s. aan de verhuurder te betalen waarborgsom. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde 1] c.s. de waarborgsom na de overname van het restaurant aan [eiser 2] c.s. zouden voldoen.
3.14.
Ter zitting heeft [gedaagde 1] een getekende kwitantie d.d. 7 oktober 2019 met omschrijving “Deel waarborgsom van Restaurant [eiser 1], [adres] H, 1053 ED, [plaats 1]” overgelegd waaruit blijkt dat hij € 5.000,- aan [eiser 2] heeft betaald.
3.15.
[gedaagde 1] c.s. zijn inmiddels gestopt met de exploitatie van restaurant [eiser 1]. Zij hebben de inventaris van het restaurant in het pand achtergelaten en de sleutels van het pand ingeleverd bij de verhuurder. De verhuurder neemt de verkoop van het restaurant op zich.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser 2] c.s. vorderen – samengevat en na akte van eiswijziging I en II – indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:[gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van € 50.000,- aan [eiser 2] op grond van de schuldverklaring;
[gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente van € 4.284,55 althans een door de rechtbank nader te bepalen bedrag, over het totaal gevorderde bedrag vanaf de vervaldag zijnde de eerste dag na het verlopen van de betalingstermijn;
subsidiair:
[gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van € 35.000,- op grond van de
schuldbekentenis;
c.s. te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente van € 2.973,98,- althans een door de rechtbank nader te bepalen bedrag, over het totaal gevorderde bedrag vanaf de vervaldag zijnde de eerste dag na het verlopen van de betalingstermijn;
II. te bepalen dat [gedaagde 1] c.s. de waarborgsom van € 8.714,22 aan [eiser 2] c.s. dienen te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de leveringsdatum van de onderneming (15 juli 2019);
III. te bepalen dat [gedaagde 1] c.s. op grond van de overeenkomst een boete ter hoogte van € 250,- per dag – vanaf 29 juni 2020 dan wel vanaf 5 juli 2020 tot op heden – zijn verschuldigd aan [eiser 2] c.s., dan wel een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag;
IV. [gedaagde 1] c.s. in verband met de vordering onder I. te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.275,- dan wel € 1.125,- , althans een door de rechtbank nader te bepalen bedrag, conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten;
V. een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van het geding, het salaris van de gemachtigde van [eiser 2] c.s. en het griffierecht daaronder begrepen.
4.2.
[eiser 2] c.s. leggen - samengevat - het volgende aan hun vorderingen in conventie ten grondslag. Uit de koopovereenkomst en de op 15 juli 2019 ondertekende schuldverklaring blijkt dat partijen een totale koopsom ter hoogte van € 75.000,- voor restaurant [eiser 1] zijn overeengekomen en dat [gedaagde 1] c.s. uiterlijk op 31 december 2019 een bedrag ter hoogte van € 50.000,- aan [eiser 2] c.s. hadden moeten betalen. Dat hebben ze niet gedaan en daarom is sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen tegenover [eiser 2] c.s. Op grond van artikel 12 van de koopovereenkomst zijn [gedaagde 1] c.s. daarom ook de contractuele boete van € 250,- per dag aan [eiser 2] c.s. verschuldigd. Verder zijn [gedaagde 1] c.s., zoals tussen partijen afgeproken, nog de waarborgsom voor de huur van het pand waarin het restaurant gevestigd is van € 8.714,22 aan [eiser 2] c.s. verschuldigd.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagde 1] c.s. vorderen – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de overeenkomst tussen partijen bij vonnis te ontbinden en voor recht te verklaren dat [eiser 2] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [gedaagde 1] c.s. geleden en te lijden schade ten gevolge van deze ontbinding, nader op te maken bij staat;
II. [eiser 2] c.s. hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen te betalen aan [gedaagde 1] c.s., bij wijze van voorschot op de onder I genoemde schadestaatprocedure een bedrag ad € 49.039,37 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze conclusie van eis in reconventie tot aan de dag der algehele betaling;
subsidiair
III. de overeenkomst tussen partijen bij gerechtelijk vonnis te wijzigen ter opheffing van het door [gedaagde 1] c.s. geleden nadeel, in de zin dat de koopprijs wordt verminderd tot € 45.960,63, waarop [gedaagde 1] c.s. inmiddels € 60.000,- in mindering hebben voldaan;
IV. [eiser 2] c.s. te veroordelen tot terugbetaling van het onverschuldigde betaalde, per heden begroot op € 14.039,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie tot aan de dag der algehele betaling;
primair en subsidiair
V. [eiser 2] c.s. te veroordelen in de proceskosten, onder de voorwaarde dat wanneer de één betaalt, de ander zal worden bevrijd en onder de bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente verschuldigd is;
VI. [eiser 2] c.s. – in het geval van niet nakoming van het door de rechtbank te wijzen vonnis – te veroordelen tot betaling van de kosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s., welke gemoeid (zullen) zijn met de executie van het door de rechtbank gewezen vonnis, begroot op een half punt van het liquidatietarief.
4.6.
[gedaagde 1] c.s. leggen - samengevat - aan hun vordering in reconventie het volgende ten grondslag. [eiser 2] c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst en [gedaagde 1] c.s. hebben ook gedwaald door toedoen van [eiser 2] c.s. Zo hebben [eiser 2] c.s. hen een onjuiste dagomzet voorgehouden waardoor de koopsom te hoog was en hebben zij een restaurant met een lager rendement geleverd, was een deel van de inventaris kapot, bleek de verhuurder niet op de hoogte te zijn gesteld van de shishalounge plannen en bleek het restaurant een illegale uitbouw te hebben. [gedaagde 1] c.s. hebben hierdoor schade geleden van (tenminste) € 49.039,37, waarvoor [eiser 2] c.s. aansprakelijk zijn.
4.7.
[eiser 2] c.s. voeren verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank constateert dat partijen het over verschillende feitelijkheden oneens zijn. Daartoe behoren zelfs essentiële onderdelen van de overeenkomst zoals bijvoorbeeld de overeengekomen koopsom van restaurant [eiser 1]. Een complicerende factor is dat partijen ervoor hebben gekozen om een deel van de gemaakte afspraken niet op papier te zetten.
5.2.
Beide partijen stellen zich op het standpunt dat de andere partij de tussen hen geldende overeenkomst(en) niet is nagekomen. Samengevat komt het erop neer dat in geschil is hoeveel geld [gedaagde 1] c.s. nog verschuldigd zijn aan [eiser 2] c.s. in verband met de verkoop/koop van restaurant [eiser 1] en of [gedaagde 1] c.s. op hun beurt recht hebben op een betaling van [eiser 2] c.s. in verband met de koopovereenkomst.
De rechtbank zal de geschilpunten hieronder per onderdeel bespreken.
in conventie
de koopsom
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] c.s. niet de gehele koopprijs heeft voldaan. In geschil hoe hoog het resterende bedrag is. De rechtbank stelt vast dat partijen (tenminste) een koopsom van € 60.000 zijn overeengekomen omdat dit bedrag is opgenomen in de overeenkomst. Welke koopsom daadwerkelijk is afgesproken (€ 75.000,- of € 95.000,-) , kan in het midden blijven, omdat het resterende bedrag van de koopsom - ook volgens partijen - blijkt of uit de schuldbekentenis (€ 35.000,- of uit de schuldverklaring (€ 50.000,-). In geschil is welke van de twee schuldbekentenissen geldend is.
5.4.
Volgens [eiser 2] c.s. zijn [gedaagde 1] c.s. het in de schuldverklaring opgenomen bedrag van € 50.000,- verschuldigd. Deze schuldverklaring is opgemaakt, omdat partijen buiten de makelaar en de overeenkomst om, een hogere verkoopprijs hebben afgesproken. Deze schuldverklaring komt daarmee in de plaats van de schuldbekentenis, volgens [eiser 2] c.s.
Dit bedrag hebben [gedaagde 1] c.s. niet voor de in de schuldverklaring opgenomen betalingstermijn van 31 december 2019 voldaan.
5.5.
[gedaagde 1] c.s. voeren aan dat de schuldbekentenis van € 35.000,- geldend is tussen partijen en niet de daarna door hen ondertekende schuldverklaring. Na tekening van de schuldbekentenis zijn andere afspraken over de betaalwijze gemaakt. In verband daarmee werd de schuldverklaring opgemaakt. Volgens [gedaagde 1] c.s. hebben partijen later weer andere afspraken gemaakt over de wijze van betaling en is de tweede schuldbekentenis, de schuldverklaring, daarom door partijen verscheurd. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [gedaagde 2], de vrouw van [gedaagde 1] (tevens gedaagde in conventie), aldus [gedaagde 1] c.s. Zij zijn dan ook gehouden om na levering van het restaurant een bedrag ter hoogte van € 35.000,- aan [eiser 2] c.s. te voldoen en niet een bedrag ter hoogte van € 50.000,-.
5.6.
[eiser 2] c.s. betwisten de door [gedaagde 1] c.s. gestelde gang van zaken, waaronder het verscheuren van de schuldverklaring. Zij hebben ter zitting aangegeven in het bezit te zijn van het originele (door beide partijen ondertekende) document.
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de betwisting van [eiser 2] c.s. en het bestaan van de ondertekende schuldverklaring, lag het op de weg van [gedaagde 1] c.s. om hun stellingen ten aanzien van de ongeldigheid hiervan aan te vullen. De verklaring van de echtgenote van [gedaagde 1], tevens gedaagde sub 2, is naar het oordeel van de rechtbank een ontoereikende aanvulling. Zij is niet alleen partijgetuige, waardoor haar verklaring alleen als aanvullend bewijs zou kunnen dienen, maar de rechtbank constateert ook dat haar verklaring het standpunt van [gedaagde 1] c.s. niet geheel lijkt te onderschrijven. Zo heeft zij in haar verklaring aangegeven dat de schuldverklaring (€ 50.000,-) eerst zou zijn ondertekend en daarna de schuldbekentenis (€ 35.000,-).
5.8.
Omdat [gedaagde 1] c.s. onvoldoende betwist hebben dat de schuldverklaring geen gelding heeft, oordeelt de rechtbank dat deze als geldend dient te worden beschouwd. Omdat [gedaagde 1] c.s. dat bedrag niet hebben voldaan en de betalingstermijn is verstreken, moeten [gedaagde 1] c.s. op grond van de schuldverklaring een bedrag ter hoogte van € 50.000,- aan [eiser 2] c.s. voldoen, zoals onder I primair is gevorderd.
5.9.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag toewijzen vanaf 1 januari 2020 (de dag volgend op het verstrijken van de overeengekomen betaaltermijn) tot aan de dag van volledige betaling door [gedaagde 1] c.s. Dat een andere datum zou moeten gelden, is gesteld noch gebleken.
5.10.
[eiser 2] c.s. hebben gesteld en onderbouwd buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt. Zij hebben daarvan vergoeding gevorderd. Door [gedaagde 1] c.s. is geen verweer gevoerd tegen de door [eiser 2] c.s. gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 1.275,-, zal toewijzen.
de waarborgsom
5.11.
Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde 1] c.s. de waarborgsom voor de huur van het pand ter hoogte van € 8.714,22 na de overname van het restaurant aan [eiser 2] c.s. zouden voldoen. [eiser 2] c.s. stellen geen betaling in het kader van deze waarborgsom te hebben ontvangen van [gedaagde 1] c.s., waardoor [gedaagde 1] c.s. dit bedrag dus nog moeten voldoen.
Ten aanzien van de ter zitting door [gedaagde 1] c.s. overgelegde kwitantie heeft [eiser 2] in eerste instantie aangevoerd dat de handtekening onder deze kwitantie niet van hem afkomstig is. In de na de zitting genomen akte uitlating heeft hij aangegeven dat hij het betreffende document misschien wel heeft getekend, maar niet heeft begrepen. [eiser 2] c.s. blijven bij hun standpunt geen geldbedrag van [gedaagde 1] c.s. te hebben ontvangen in het kader van de waarborgsom.
5.12.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat zij een bedrag ter hoogte van € 8.714,22 in het kader van de waarborgsom aan [eiser 2] c.s. verschuldigd zijn. Zij verwijzen naar de ter zitting overgelegde - door [eiser 2] ondertekende - kwitantie waarin is opgenomen dat hij reeds een bedrag ter hoogte van € 5.000,- aan [eiser 2] c.s. heeft betaald in het kader van de verschuldigde waarborgsom. Daarmee is een aanzienlijk deel van de waarborgsom op 7 oktober 2019 voldaan en resteert nog € 3.714.22,-. Volgens [gedaagde 1] c.s. is het niet aannemelijk dat [eiser 2] zonder enige kennis te hebben van de inhoud zijn handtekening onder dit document zou hebben geplaatst. Daar komt bij dat de inhoud van de kwitantie relatief makkelijk te begrijpen is. De kwitantie is een schriftelijk bewijsstuk; het is aan [eiser 2] c.s. om aan te tonen dat zij de inhoud ervan niet hebben begrepen en niet hoefden te begrijpen.
5.13.
Met betrekking tot de door [eiser 2] c.s. gevorderde betaling van de waarborgsom overweegt de rechtbank als volgt. Uit het bij de akte uitlating gevoegde e-mailbericht tussen de advocaten van partijen maakt de rechtbank op dat [eiser 2] niet langer ontkent dat hij de door [gedaagde 1] tijdens de zitting overgelegde kwitantie heeft getekend. [eiser 2] geeft aan dat hij de verklaring mogelijk heeft getekend zonder zich hiervan bewust te zijn, hetgeen verklaard kan worden door het feit dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Hij blijft wel betwisten dat hij een geldbedrag van de waarborgsom heeft ontvangen van [gedaagde 1].
5.14.
De rechtbank constateert dat de door [gedaagde 1] overgelegde kwitantie een kort overzichtelijk stuk betreft en acht het onwaarschijnlijk dat iemand tot tekening van een dergelijk stuk zal overgaan zonder dat hij of zij gelijktijdig het daarin genoemde bedrag heeft ontvangen. Dat [eiser 2] de Nederlandse taal minder goed machtig is, doet daar niet aan af. In het licht van de door [gedaagde 1] overgelegde (en door [eiser 2] ondertekende) kwitantie is de enkele stelling van [eiser 2] dat hij geen geldbedrag van [gedaagde 1] heeft ontvangen ter betaling van (een deel van) de waarborgsom onvoldoende onderbouwd en zal daarom worden gepasseerd.
5.15.
Omdat met de overlegging van de kwitantie vaststaat dat [gedaagde 1] c.s.al € 5.000,- aan [eiser 2] hebben betaald in het kader van de waarborgsom, resteert een bedrag van € 3.714,22 (€ 8.714,22 minus € 5.000,-) dat [gedaagde 1] c.s. ter zake de waarborgsom aan [eiser 2] c.s. verschuldigd zijn. De rechtbank zal de vordering onder II van [eiser 2] c.s. tot dit bedrag toewijzen, alsmede de daarover verschuldigde wettelijke rente met ingang van 16 juli 2019 (de dag na de levering van het restaurant). De gevorderde wettelijke handelsrente zal de rechtbank afwijzen. De tussen partijen uit praktisch oogpunt gemaakte afspraak de aan de verhuurder te betalen waarborgsom onderling af te wikkelen, is niet aan te merken als een handelsovereenkomst.
de boete
5.16.
Volgens [eiser 2] c.s. zijn [gedaagde 1] c.s. – als gevolg van de door hen gepleegde wanprestatie – ingevolge artikel 12 van de koopovereenkomst (zie 3.2) de contractuele boete van € 250,- per dag aan [eiser 2] c.s. verschuldigd. Omdat [gedaagde 1] c.s. de overeenkomst van 21 juni 2019 hebben ondertekend en erkennen dat [eiser 2] c.s. een vordering op hen hebben, is de boete verschuldigd. Dat [eiser 2] c.s. [gedaagde 1] c.s. niet ingevolge artikel 12 van de overeenkomst bij deurwaardersexploot in gebreke hebben gesteld, doet daar niet aan af. [gedaagde 1] c.s. zijn namelijk wel bij aangetekende brief in gebreke gesteld en erkennen de schuld.
5.17.
[gedaagde 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat zij geen boete aan [eiser 2] c.s. verschuldigd zijn. Zij voeren daartoe - onder meer - aan dat [eiser 2] c.s. [gedaagde 1] c.s. niet via een deurwaardersexploot in gebreke hebben gesteld. Omdat dat in artikel 12 van de overeenkomst als voorwaarde is gesteld, kunnen [eiser 2] c.s. daarom geen aanspraak maken op de boete.
5.18.
Ten aanzien van de door [eiser 2] c.s. gevorderde boete, komt de rechtbank tot de volgende overweging. Artikel 12 van de overeenkomst is duidelijk: de boete van € 250,- per dag is pas terstond opeisbaar indien een partij – nadat hij bij deurwaardersexploot door de andere partij in gebreke is gesteld – gedurende vier dagen na ontvangst van dit exploot nalaat mee te werken aan de uitvoering van de overeenkomst. Tussen partijen staat vast dat [eiser 2] c.s. [gedaagde 1] c.s. niet bij deurwaardersexploot in gebreke hebben gesteld. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [eiser 2] c.s. dat sprake is van een vormvoorschrift en dat aan het schenden ervan geen betekenis toekomt, omdat [gedaagde 1] c.s. weten en erkennen dat zij een deel van de koopsom van restaurant [eiser 1] nog niet aan [eiser 2] c.s. hebben betaald. Partijen hebben ervoor gekozen om deze voorwaarde te stellen voor het in werking treden van de boeteclausule. De boeteclausule treedt dus niet automatisch in werking als een partij in gebreke (gesteld) is. [gedaagde 1] c.s. hoefden er dus geen rekening mee te houden dat met de ingebrekestelling bij aangetekende brief van 29 juni 2020 de boeteclausule in werking zou treden. [eiser 2] c.s. gaan met hun stelling dus voorbij aan het feit dat aan het in de overeenkomst opgenomen vereiste van ‘het in gebreke stellen bij deurwaardersexploot’ de rechtszekerheid ten grondslag ligt. Van een vormvoorschrift zonder betekenis, is dus geen sprake De rechtbank zal de vordering van [eiser 2] c.s. ten aanzien van de boete daarom afwijzen.
proceskosten conventie
5.19.
[gedaagde 1] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 2] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 112,61
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
2.228,00(2 punt × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.416,61
in reconventie
5.20.
De rechtbank zal nu gaan beoordelen of sprake is van tekortkoming(en) aan de kant van [eiser 2] c.s., dan wel dwalingen aan de kant van [gedaagde 1] c.s., zoals [gedaagde 1] c.s. stellen.
de dagomzet
5.21.
[gedaagde 1] c.s. menen dat [eiser 2] c.s. - anders dan afgesproken - geen onderneming geleverd heeft met een dagomzet van € 500,- per dag, zoals tijdens de onderhandelingen door hen werd beweerd, maar een onderneming met een dagomzet tussen de € 150,- en € 300,- per dag. [eiser 2] c.s. hebben een onjuiste dagomzet aan hen voorgehouden, als gevolg waarvan zij een te hoge koopsom voor het restaurant hebben betaald. De koopsom van het restaurant was volgens [gedaagde 1] c.s. namelijk gebaseerd op de door [eiser 2] c.s. gegenereerde dagomzet. Als de onderneming op basis van deze cijfers en bijbehorende jaaromzet was gewaardeerd, had dit tot een veel lagere koopsom geleid, aldus [gedaagde 1] c.s. De koopsom zou dan € 47.500,- lager zijn uitkomen.
5.22.
[eiser 2] c.s. betwisten dat de koopsom van restaurant [eiser 1] is gebaseerd op de omzetcijfers van [eiser 2] c.s. gedurende een periode van zes maanden. [eiser 2] c.s. betwisten ook dat zij toezeggingen hebben gedaan of onjuistheden hebben verkondigd met betrekking tot de door hen in het verleden behaalde dagomzet. Dit blijkt ook uit de tijdens de procedure overgelegde jaarstukken over 2018 en 2019. Uit deze stukken volgt dat [eiser 2] c.s. minimaal een dagomzet van € 400,- behaalden. Daarnaast ontvingen zij ook contante betalingen die vanwege de drukte in het restaurant niet altijd even goed werden bijgehouden, aldus [eiser 2] c.s. Verder hebben [eiser 2] c.s. nooit een dagomzet gegarandeerd aan [gedaagde 1] c.s. Dit is ook expliciet opgenomen in artikel 8 van de koopovereenkomst.
Dat [gedaagde 1] c.s. mogelijk een lagere dagomzet hebben behaald, is niet toe te rekenen aan [eiser 2] c.s. [gedaagde 1] c.s. exploiteerden bovendien ook een ander concept.
5.23.
De rechtbank constateert dat uit het door [gedaagde 1] overgelegde gespreksverslag van het gesprek dat op 7 september 2019 tussen partijen plaatsvond, is op te maken dat voorafgaand aan de verkoop is gesproken over een door [eiser 2] c.s. gegenereerde omzet van gemiddeld € 500,- per dag. Naar aanleiding van de vordering in incident van [gedaagde 1] c.s. hebben [eiser 2] c.s. de jaarrekeningen over de jaren 2018 en 2019 overgelegd. Uit deze jaarrekeningen blijkt dat de gemiddelde dagomzet van [eiser 2] c.s. € 400,- bedroeg. Het verschil tussen dit bedrag en de genoemde dagomzet van € 500,- laat zich volgens [eiser 2] c.s. verklaren door tijdens drukte in het restaurant niet geregistreerde contante betalingen. [gedaagde 1] c.s. hebben deze stelling van [eiser 2] c.s. niet betwist en de overgelegde jaarcijfers niet weerlegd. Gelet op de jaarcijfers en de toelichting van [eiser 2] c.s. acht de rechtbank een dagomzet van om en nabij € 500,- niet onaannemelijk. Dat [eiser 2] c.s. [gedaagde 1] c.s. een onjuiste dagomzet hebben voorgehouden en / of een minder rendabele onderneming geleverd hebben dan zou zijn afgesproken, volgt de rechtbank daarom niet. Als de verkoopprijs al gebaseerd zou zijn op de gemiddelde dagomzet, zijn er op basis van het voorgaande dan ook geen redenen om aan te nemen dat partijen in verband met de gemiddelde dagomzet een te hoge koopsom voor restaurant [eiser 1] zijn overeengekomen. Van tekortkoming van [eiser 2] c.s., dan wel dwaling aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. in verband met de gemiddelde dagomzet van het restaurant, is dus niet gebleken.
inventaris
5.24.
[gedaagde 1] c.s. voeren aan dat [eiser 2] c.s. tekort is geschoten in nakoming van de koopovereenkomst ten aanzien van de inventaris van het restaurant. Na de overdracht is hen gebleken dat de vaatwasser en de friteuse niet functioneerden en dat de platen van de
(pizza-)oven kapot waren. [gedaagde 1] heeft ter zitting aangegeven dat hij vlak na de overdracht contact met [eiser 2] heeft opgenomen over deze gebreken. Uit het overgelegde gespreksverslag blijkt dat daar vervolgens op 7 september 2019 over gesproken is.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat deze gebreken door hen – na de overdracht – veroorzaakt zijn. Het is ook zeer onaannemelijk dat de apparatuur binnen een dergelijke korte termijn na de levering kapot zou zijn gegaan. [eiser 2] c.s. hebben dus gebrekkige, niet functionerende apparatuur geleverd. [gedaagde 1] c.s. hebben voor een totaalbedrag van € 1.539,37 aan vervangende apparatuur moeten aanschaffen. [eiser 2] c.s. zijn gehouden de door [gedaagde 1] c.s. geleden schade te vergoeden.
5.25.
[eiser 2] c.s. betwisten dat zij gebrekkige apparatuur hebben geleverd. Tijdens de overdracht was een inspecteur aanwezig. [gedaagde 1] heeft de apparatuur voor de overdracht zelf ook geïnspecteerd. Bovendien heeft [gedaagde 1] voor de overdracht diverse malen meegekeken in de keuken in het bijzijn van de kok van [eiser 2]. Een kapotte ovenplaat is toen niet opgemerkt. [gedaagde 1] c.s. hebben hun stelling dat de meegeleverde inventaris gebreken vertoonde niet onderbouwd, aldus [eiser 2] c.s. De gebreken moeten na de overdracht zijn ontstaan. [eiser 2] c.s. beroepen zich op artikel 7 van de koopovereenkomst waarin is bepaald dat inventaris voetstoots is verkocht en geen gebreken zijn geconstateerd.
Voorts stellen [eiser 2] c.s. zich op het standpunt dat – mocht komen vast te staan dat de inventaris gebrekkig was – die gebreken te gering zijn om de ontbinding dan wel wijziging van de koopovereenkomst te rechtvaardigen.
5.26.
[gedaagde 1] c.s. stellen dat zij de gebreken aan de vaatwasser, de friteuse en de ovenplaten direct na de overdracht op 21 juli 2019 ontdekten en aan [eiser 2] c.s. kenbaar hebben gemaakt. Dit blijkt echter niet uit de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde stukken. Vast staat dat vlak voor de levering in het bijzijn van partijen een inspectie van de keuken en bijbehorende apparatuur heeft plaatsgevonden. Ook heeft [gedaagde 1] in de weken voorafgaand aan de koop/overdracht meegelopen met de kok van [eiser 2] c.s. in de keuken van restaurant [eiser 1]. Gelet hierop hebben [gedaagde 1] c.s. met de overlegging van het gesprekverslag v(waaruit inderdaad blijkt dat [gedaagde 1] klaagt over niet-werkende inventaris) onvoldoende aangetoond dat de inventaris reeds gebreken vertoonde
ten tijde vande levering van restaurant [eiser 1]. Uit het betreffende gesprekverslag blijkt namelijk ook dat de kok van [eiser 2] c.s. verklaart dat de apparatuur naar behoren werkte ten tijde van de overdracht. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat op dit punt sprake is van een tekortkoming van [eiser 2] c.s. in de nakoming van de koopovereenkomst.
5.27.
De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat, indien wel was komen vast te staan dat sprake was van een tekortkoming aan de zijde van [eiser 2] c.s. op dit punt, zou gelden dat deze tekortkoming op zichzelf – gelet op de gestelde daaruit voortvloeiende schade ter hoogte van € 1.539,37 – te gering is om ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen, zoals terecht door [eiser 2] c.s. is aangevoerd.
shishalounge
5.28.
[gedaagde 1] c.s. verwijten [eiser 2] c.s. dat zij en de makelaar – zonder [gedaagde 1] c.s. daarover in te lichten – de plannen voor een shishalounge uit het voor de verhuurder bestemde ondernemingsplan hebben gehaald. De verhuurder was hierdoor niet op de hoogte van deze plannen van [gedaagde 1] c.s. Na de overdracht is [gedaagde 1] c.s. gebleken dat de verhuurder geen toestemming geeft voor de exploitatie van een shishalounge in het gehuurde. [gedaagde 1] c.s. lopen hierdoor inkomsten mis. Als zij dit ten tijde van de koop hadden geweten, hadden zij van de aankoop kunnen afzien dan wel een lagere koopsom kunnen bedingen.
5.29.
[eiser 2] c.s. stellen zich op het standpunt dat het ondernemingsplan van [gedaagde 1] c.s. in overleg met de makelaar en met medeweten van [gedaagde 1] c.s. is aangepast, zoals bevestigd wordt door de door [eiser 2] c.s. overgelegde verklaring van de makelaar. [gedaagde 1] heeft ingestemd met de verwijdering van zijn plannen voor de shishalounge uit het ondernemingsplan. Hij gaf aan hiertegen geen bezwaar te hebben omdat hij zich hoofdzakelijk op het exploiteren van een steakhouse wilde richten. Tijdens een later gesprek in het bijzijn van de verhuurder heeft [gedaagde 1] dergelijke plannen ook niet ter sprake gebracht. Bovendien is [eiser 2] als huurder niet in de positie om toezeggingen te doen over de mogelijkheid van het uitbaten van een shishalounge. De verhuurder dient daar toestemming voor te geven en bij de gemeente dient daarvoor een vergunning aangevraagd te worden. Het lag op de weg van [gedaagde 1] c.s. om daar actief navraag over te doen.
5.30.
De rechtbank stelt vast dat uit de door [eiser 2] c.s. overgelegde verklaring van de makelaar (zie 3.9) blijkt dat de makelaar de stelling van [gedaagde 1] c.s. dat [eiser 2] c.s. het ondernemingsplan zonder toestemming van [gedaagde 1] c.s. zouden hebben gewijzigd als “pertinent onjuist” aanmerkt. Het plan is volgens de makelaar juist in overleg met [gedaagde 1] c.s. aangepast en vervolgens op 21 juni 2019 voor akkoord naar [gedaagde 1] c.s. verzonden. Pas daarna is het ondernemingsplan van [gedaagde 1] c.s. naar de verhuurder verzonden (zie 3.9). Ook tijdens het kennismakingsgesprek met de verhuurder, in het bijzijn van de makelaar, heeft [gedaagde 1] niet ter sprake gebracht dat hij voornemens was een shishalounge in het gehuurde te exploiteren.
5.31.
Gelet op bovenstaande gemotiveerde betwisting, had het op de weg van [gedaagde 1] c.s. gelegen om zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Nu [gedaagde 1] c.s. deze nadere onderbouwing niet hebben gegeven, concludeert de rechtbank dat zij niet hebben voldaan aan hun stelplicht. Dat betekent dat [gedaagde 1] c.s. er niet in gevolgd kunnen worden dat sprake is van een tekortkoming van [eiser 2] c.s. op het punt van de shishalounge of van dwaling door [gedaagde 1] c.s. hierover.
uitbouw
5.32.
Volgens [gedaagde 1] c.s. is in het gehuurde pand waarin het restaurant gevestigd is een illegale uitbouw aanwezig en heeft de gemeente inmiddels aangekondigd dat de uitbouw verwijderd dient te worden. [gedaagde 1] c.s. hebben hiervoor wel betaald. Het geleverde restaurant voldoet dus niet aan de koopovereenkomst. Als gevolg hiervan kunnen zij minder m2 als restaurant gebruiken, hetgeen tot lagere inkomsten zal leiden. Dit maakt eveneens dat zij een te hoge koopsom voor het restaurant hebben betaald. [eiser 2] c.s. hadden hen hierover moeten informeren.
5.33.
[eiser 2] c.s. stellen zich op het standpunt dat het geschil over de al dan niet illegale uitbouw een kwestie is tussen [gedaagde 1] c.s. en de verhuurder. De verhuurder heeft de uitbouw al jaren geleden zelf gerealiseerd. De uitbouw was dan ook reeds aanwezig bij aanvang van de huur door [eiser 2] c.s. Daarbij is het volgens [eiser 2] c.s. nog maar de vraag of de gemeente de uitbouw als illegaal aanmerkt. De gemeente heeft daar nog geen definitief besluit over genomen.
5.34.
[gedaagde 1] c.s. hebben geen pand hebben gekocht van [eiser 2] c.s., maar een horecaonderneming. Het pand – waar restaurant [eiser 1] in is gevestigd – is van de verhuurder. Ter zitting hebben [gedaagde 1] c.s. erkend dat de verhuurder de aanbouw gerealiseerd heeft. Niet gebleken is dus dat [eiser 2] c.s. de betreffende uitbouw hebben gerealiseerd. Ook staat niet vast dat de gemeente definitief heeft besloten dat de betreffende uitbouw verwijderd dient te worden. [eiser 2] c.s. stellen dan ook terecht dat het geschil over de al dan niet illegale uitbouw in beginsel een kwestie is tussen [gedaagde 1] c.s. en de verhuurder.
5.35.
De stelling van [gedaagde 1] c.s. dat [eiser 2] c.s. op de hoogte waren van de mogelijke illegaliteit van de uitbouw en verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor een (mogelijk) illegale uitbouw in het restaurant is, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser 2] c.s. op dit punt, onvoldoende concreet onderbouwd en wordt daarom gepasseerd. Van een tekortkoming van [eiser 2] c.s. dan wel dwaling van [gedaagde 1] c.s. op dit punt, is dus geen sprake.
5.36.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de rechtbank de vorderingen in reconventie van [gedaagde 1] c.s. zal afwijzen.
5.37.
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 2] c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 1.114,00(1 punt × factor 1 × tarief € 1.114,00)
Totaal € 1.114,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro) aan [eiser 2] c.s., te vermeerderen met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
6.2.
bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het kader van de waarborgsom € 3.714,22 aan [eiser 2] c.s. dienen te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juli 2019 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.275,-,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 2] c.s. tot op heden begroot op € 4.416,61,
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 2] c.s. tot op heden begroot op € 1.114,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1422