In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van San Jose (Costa Rica) naar Amsterdam, met een overstap in Frankfurt. De vlucht LH519 op 12 september 2019 was vertraagd door slechte weersomstandigheden, waardoor de passagier de aansluitende vlucht LH996 naar Amsterdam miste. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen van meer dan drie uur.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slecht weer en een niet-functionerend Instrument Landing System (ILS) op de luchthaven van San Jose. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vertraging van de passagier het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, maar dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken.
Uiteindelijk werd de vordering van de passagier afgewezen, en werd zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de vervoerder lagen. Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, op 23 maart 2022.