ECLI:NL:RBNHO:2022:2557

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
8270944 \ CV EXPL 20-572
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van San Jose (Costa Rica) naar Amsterdam, met een overstap in Frankfurt. De vlucht LH519 op 12 september 2019 was vertraagd door slechte weersomstandigheden, waardoor de passagier de aansluitende vlucht LH996 naar Amsterdam miste. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen van meer dan drie uur.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slecht weer en een niet-functionerend Instrument Landing System (ILS) op de luchthaven van San Jose. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vertraging van de passagier het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, maar dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken.

Uiteindelijk werd de vordering van de passagier afgewezen, en werd zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de vervoerder lagen. Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, op 23 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8270944 \ CV EXPL 20-572
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (België)
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse vennootschap
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van San Jose (Costa Rica) naar Frankfurt (Duitsland) op 12 september 2019 met vluchtnummer LH519 (hierna: de vlucht) en aansluitend op 13 september 2019 van Frankfurt naar Amsterdam met vlucht LH996.
2.2.
De vlucht stond gepland te vertrekken op 12 september 2019 om 15:00 uur lokale tijd. De geplande vertrektijd van vlucht LH996 was op 13 september 2019 om 16:10 uur lokale tijd en de geplande aankomsttijd te Amsterdam was op 13 september 2019 om 17:20 uur.
2.3.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft vlucht LH996 gemist. De passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht naar Amsterdam, te weten vlucht LH1002 met vertrektijd 21:05 uur lokale tijd.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met een vermeende vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming te Amsterdam.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag van betaling;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan omdat zij hebben nagelaten te vermelden hoe laat zij in Amsterdam is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd moet vermelden, maar dat zij de bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor dienen te vermelden, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagiers niet hebben voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier zich beroept op het rechtsgevolg van de gestelde vertraging bij aankomst op de eindbestemming. Dat betekent dat zij ingevolge art. 150 Rv daarvan de stelplicht en de bewijslast draagt. Het Hof Amsterdam heeft daarbij in het arrest van 3 november 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2942) overwogen dat de passagier voldoende concrete aanknopingspunten dient te verstrekken omtrent de gestelde vertraging, zodat de vervoerder zich daartegen kan verweren. In elk geval dient het tijdstip van vertrek vanaf de luchthaven van vertrek alsmede het tijdstip van aankomst op de eindbestemming vermeld te worden, zo mogelijk onder overlegging van relevante bewijsmiddelen (zoals een schriftelijke verklaring van de passagier of getuigen en de boarding pass). Aan de omstandigheid dat de passagier in dit geval haar stelling ten aanzien van de vertraging niet heeft geconcretiseerd, zal echter niet het gevolg worden verbonden dat de vordering van de passagier moet worden afgewezen. De vervoerder heeft immers in het onderhavige geval inhoudelijk verweer gevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder in zijn verweermogelijkheden is geschaad. In de conclusie van antwoord erkent de vervoerder dat de passagier vlucht LH996 heeft gemist en heeft de vervoerder gesteld dat de passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht die ruim 3 uur later vertrok dan geplande vertrektijd van vlucht LH996. In de conclusie van dupliek bevestigt de vervoerder dat de passagier op 13 september 2019 om 22:15 uur lokale tijd te Amsterdam is aangekomen. Vast staat daarom dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de voorgaande vlucht (LH518) is vertraagd door slechte weersomstandigheden, te weten slecht zicht. Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht in kwestie is de vlucht Frankfurt – San Jose een conditio sine qua non. De twee (rotatie)vluchten zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Een vertraging van de ene vlucht werkt automatisch door naar de volgende vlucht. De vlucht Frankfurt – San Jose (LH518) stond gepland om te vertrekken om 13:50 UTC en om te arriveren om 17:50 UTC. Het toestel kon niet tijdig landen vanwege de slechte weersomstandigheden en het niet functioneren van het ‘Instrument Landing System’ (ILS) van de luchthaven San Jose. Het toestel werd naar een wachtcircuit gedirigeerd en vervolgens is besloten om uit te wijken naar Panama City. Uiteindelijk is vlucht LH518 om 04:06 UTC in San Jose aangekomen. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder andere een e-mail van de First Officer, het vluchtrapport van vlucht LH518 en het dagrapport overgelegd.
4.5.
De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder, hoewel de vervoerder onvoldoende heeft toegelicht hoe uit de METAR moet blijken dat er ten tijde van de geplande aankomsttijd van de voorgaande vlucht te San Jose sprake was van slechte weersomstandigheden, met de overgelegde stukken wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het toestel is uitgeweken vanwege de slechte weersomstandigheden (beperkt zicht) in San Jose. Uit de e-mail van de gezagvoerder die de vervoerder heeft overgelegd volgt dat de gezagvoerder heeft besloten om uit te wijken naar Panama City in verband met een mededeling van de luchtverkeersleiding over laaghangende bewolking. Daarnaast volgt uit het bij de conclusie van antwoord overgelegde dagrapport en de toelichting daarop van de vervoerder dat sprake was van een niet functionerend ILS. In de conclusie van dupliek heeft de vervoerder toegelicht dat dit systeem voor de bemanning onontbeerlijk is om in de mist veilig te kunnen landen. Hiermee heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de gezagvoerder omwille van (vlieg)veiligheidsoverwegingen heeft besloten dat er niet geland kon worden in San Jose. Dit levert naar het oordeel van de kantonrechter een buitengewone omstandigheid op die doorwerkt naar de vlucht in kwestie. De gezagvoerder is immers bevoegd die maatregelen te treffen die hij nodig acht om de vliegveiligheid te waarborgen. Het besluit van de gezagvoerder om uit te wijken dient de kantonrechter daarom terughoudend en marginaal te toetsen. Naar het oordeel van de kantonrechter had de gezagvoerder er geen enkel belang bij om uit te wijken naar Panama City als daarvoor geen noodzaak zou bestaan. De passagier heeft gesteld dat de weersomstandigheden normaal en stabiel waren tijdens de voorziene aankomst van vlucht LH518. De passagier heeft echter niet toegelicht hoe dit uit het door haar overgelegde weerrapport volgt. Voorts heeft de passagier gesteld dat het niet werken van de ‘ILS’ geen buitengewone omstandigheid is. Naar het oordeel van de kantonrechter is een storing in een systeem van de luchthaven, niet zijnde een systeem van de vervoerder zelf, een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de vervoerder. De kantonrechter acht dan ook voldoende aannemelijk dat de gezagvoerder in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen, terwijl de beslissing van de gezagvoerder is gebaseerd op omstandigheden die buiten de invloed- en risicosfeer van de vervoerder lagen.
4.6.
Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie. De vertraging ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheid heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Amsterdam te halen. De uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming is dan ook het gevolg van een buitengewone omstandigheid.
4.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten LH519 en LH996 was een overstaptijd van 1 uur en 20 minuten gepland. Onduidelijk is gebleven wat in dit geval de minimale overstaptijd was en hoeveel reservetijd de vervoerder bovenop de minimale overstaptijd in acht heeft genomen bij het samenstellen van deze vluchten. Dit neemt niet weg dat de passagier op de luchthaven van Frankfurt een dermate lange aankomstvertraging had waardoor zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen. De passagier heeft gesteld dat de vervoerder geen bewijs heeft geleverd waarom het inzetten van een ander toestel niet tot de mogelijkheden behoorde zodat de vlucht nog tijdig uitgevoerd kon worden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet, althans niet op zodanig korte termijn, mogelijk was om een ander toestel in te zetten om vlucht LH519 alsnog op tijd uit te voeren, mede gelet op de omstandigheid dat San Jose een buitenstation is voor de vervoerder. Voorts heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen alternatieve vluchten van San Jose naar Frankfurt beschikbaar waren, waarmee de passagier nog op tijd in Frankfurt was aangekomen en de aansluitende vlucht had kunnen halen. De kantonrechter stelt vast dat de passagier met de vervangende vlucht nog op dezelfde dag als oorspronkelijk gepland op de eindbestemming is gearriveerd. De kantonrechter oordeelt gelet op het voorgaande dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken en dat er in de gegeven omstandigheden niet meer van de vervoerder kon worden verwacht.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter