ECLI:NL:RBNHO:2022:2586

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/15/303634 / HA ZA 20-351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over contractspartijen en honorarium in architectenovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil ontstaan tussen een architect en haar opdrachtgevers over de contractspartijen en het overeengekomen honorarium. De eiser, een besloten vennootschap, heeft architectenwerkzaamheden verricht voor de verbouwing van een pand dat eigendom is van de gedaagden. De partijen zijn het oneens over wie de contractspartijen zijn en welk honorarium is afgesproken. De eiser stelt dat zij recht heeft op een honorarium van 10% van de totale bouwsom, terwijl de gedaagden menen dat dit percentage betrekking heeft op de aanneemsom van de hoofdaannemer. De rechtbank oordeelt dat de heer gedaagde geen partij is bij de overeenkomst en dat de overeenkomst enkel met mevrouw gedaagde is gesloten. De rechtbank concludeert dat het honorarium is overeengekomen op basis van de aanneemsom, en niet de totale bouwsom. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor aktewisseling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats 1]
zaaknummer / rolnummer: C/15/303634 / HA ZA 20-351
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P. Koets en mr. L. van Leeuwen te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 2],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. M.J. Guit te Naarden.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] en [gedaagde 1] c.s.
Gedaagden zullen afzonderlijk mevrouw [gedaagde 1] en de heer [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
Eind 2017 spraken partijen over de verbouwplannen aan het pand aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 2]. Het doel was om de beide woningen die tot dat moment in het pand gesitueerd waren, samen te voegen tot één woning. [eiser] ontving de opdracht om architect-werkzaamheden uit te voeren en om de directie te voeren op de bouwplaats. Partijen zijn het oneens over de vraag wie de contractspartijen zijn bij de overeenkomst met [eiser] en over de vraag wat partijen zijn overeengekomen ten aanzien van het honorarium van [eiser]. [eiser] meent recht te hebben op een honorarium ter hoogte van 10% van de totale bouwsom, terwijl mevrouw [gedaagde 1] uitging van een percentage van 10% over de aanneemsom van de ingeschakelde hoofdaannemer.
De rechtbank is van oordeel dat de heer [gedaagde 1] geen partij is bij de overeenkomst met [eiser] en dat zij dus alleen met mevrouw [gedaagde 1] heeft gecontracteerd. Ook is de rechtbank van oordeel dat partijen een honorarium voor de door [eiser] uit te voeren werkzaamheden hebben afgesproken van 10% over de aanneemsom, omdat [eiser] zelf van dit percentage uit is gegaan bij de begroting en de offerte die zij heeft opgesteld en mevrouw [gedaagde 1] daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat [eiser] de aan haar toevertrouwde controletaak onder de maat heeft uitgevoerd. Welk bedrag ziet op de controletaak van [eiser] en wat dit volgens partijen zou moeten betekenen voor het totaalbedrag dat [eiser] in rekening heeft gebracht, zal bij akte nader moeten worden toegelicht. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor akte aan de zijde van [eiser], waarna mevrouw [gedaagde 1] daarop bij antwoordakte mag reageren. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van [adres 1] mei 2021 waarin de mondelinge behandeling is bepaald en de daarin vermelde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 19 tot en met 34 van [eiser],
- de akte overlegging nadere producties alsmede wijziging van eis met producties 82 tot en met 88 van [gedaagde 1] c.s.
- de aanvullende producties 35 en 36 van [eiser],
- de spreekaantekeningen van [eiser],
- de spreekaantekeningen van [gedaagde 1] c.s.,
- de mondelinge behandeling van 18 februari 2022 en de daarvan door de griffier bijgehouden aantekeningen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Het pand aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 2] bestond tot 2017 uit twee woningen. De woning op nummer [adres 1] behoort sinds 2007 in eigendom toe aan mevrouw [gedaagde 1]. In 2017 verwierf mevrouw [gedaagde 1] ook de eigendom van de andere helft van het pand met het doel beide woningen te verbouwen en samen te voegen tot één woning.
3.2.
Op 27 november 2017 zijn [gedaagde 1] c.s. op kantoor geweest bij [eiser] om de verbouwplannen te bespreken. [eiser] zou architect-werkzaamheden verrichten en de directie voeren op de bouwplaats.
3.3.
In december 2017 begon [eiser] met haar werkzaamheden die bestonden uit het maken van een digitale opname van het huis, het maken van ontwerpen en het voorbereiden van vergunningaanvragen. Op 11 december 2017 schrijft mevrouw [gedaagde 1] per e-mail aan [eiser] dat haar voorkeur uitgaat naar de aannemer waar [eiser] erg tevreden over is. Nadien heeft [eiser] bouwbedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) ingeschakeld als hoofdaannemer.
3.4.
Begin januari 2018 stelde [eiser] een begroting van de verbouwingswerkzaamheden op. Daaruit volgt onder meer dat de aanneemkosten van [bedrijf 1] zijn begroot op een bedrag van € 708.858,- exclusief btw en staat bij ‘architect & bouwmanagement’ een percentage van 10% en een bedrag van € 70.886,- vermeld. De totale kosten van het project werden geraamd op € 1.201.035,- inclusief btw.
3.5.
Op 25 januari 2018 zond [eiser] de eerste factuur ter hoogte van € 15.125,- inclusief btw naar de heer en mevrouw [gedaagde 1]. De factuur vermeldde daarbij dat vooruitlopend op definitieve afspraken de eerste werkzaamheden met betrekking tot het project ‘ontsplitsen (…)’ werden gedeclareerd. Tevens is als specificatie Ontwerp & Vergunning vermeld. Op 27 januari 2018 is de factuur betaald door ‘Ever Rich International’, één van de vennootschappen van de heer [gedaagde 1].
3.6.
Per e-mail van 21 februari 2018 stuurt [eiser] de offerte, die van 18 februari 2018 dateert, voor onder andere architect-werkzaamheden en bouwbegeleiding naar mevrouw [gedaagde 1]. In de begeleidende e-mail schrijft [eiser] daarbij:
“Beste [gedaagde 1]
In vervolg op de uiteenlopende besprekingen inzake de verbouw & uitbreidingsplannen (…) hierbij een voorstel voor de architecten werkzaamheden en bijbehorende honoraria. Hoewel we natuurlijk al een tijdje onderweg zijn leek mij het nuttig en verstandig om het eea. meer inzichtelijk te maken en vast te leggen. (…)”
De offerte is geadresseerd aan mevrouw [gedaagde 1] en vermeldt voor zover relevant:
“(…)
De opgave betreft kort samengevat de bouwplannen voor het samenvoegen, aanpassen en uitbreiden van het mooie huis van architect [bedrijf 2]. Naast het samenvoegen is eveneens de opgave een tweede bijgebouw, een dubbele garage en een zwembad.
Architecten werkzaamheden en faseringen:
01) Het complete bestaande huis digitaal invoeren. Dit model met plattegronden, doorsneden en gevels is als een solide onderlegger voor het complete proces noodzakelijk.
01) Het maken een
voorlopig ontwerpmet diverse varianten.
01) Na akkoord op het voorlopig ontwerp, het plan vervolgens gedetailleerd uitwerken tot een
definitief ontwerp. Het bouwplan compleet digitaal uitgetekend in 2d en 3d. Vooroverleg met de gemeente vooruitlopend op een definitieve vergunningsaanvraag.
01) De aanvraag verzorgen van de bouwvergunning (omgevingsvergunning) met tekeningen, formulieren en gegevens.
01)
De bouwvoorbereiding.Na afronding van het
definitieve ontwerpde gegevens geschikt maken voor het concreet aanvragen van offertes. Het maken van de werk-beschrijving en een afwerkstaat waarin zoveel mogelijk zaken zijn vastgelegd zowel voor de offerte aanvragen alsmede voor de bouwuitvoering. Het maken van een aangepast verlichtingsplan en electraplan. Deze gegevens zijn onder andere bepalend voor een goede prijsaanbieding van de aannemer(s) en dient als basis voor een voorspoedig bouwproces.
01)
Prijs- en contractvorming.Het aansturen van het offerte traject en het begeleiden van de prijsvorming door middel van aanwijzingen en het beantwoorden van vragen gedurende het rekenproces. Controleren en beoordelen van de aanbiedingen en het opstellen van het aannemerscontract.
01)
Aanvullende bouw-uitvoeringstekeningen.Het vervaardigen van gedetailleerde
werktekeningengeschikt voor de uitvoering op de bouwplaats. Te denken valt oa. ook aan bijvoorbeeld het uitwerken van tegelpatronen voor vloer en wandtegels in de hal en sanitaire ruimten.
01)
Bouwmanagement.Het complete bouwproces organiseren door middel van bouw- en werk vergaderingen, regelmatige controle op de bouwuitvoering en voortgang, controleren van alle werkzaamheden en tekeningen van de overige partners als bijv. constructeur, installateurs. Verder verzorgen wij de coördinatie en afstemming van alle betrokken partijen.
(…)
Honorering
Het voorstel is de totale architectenwerkzaamheden zoals hierboven beschreven te verrichten voor een percentage van de bouwsom van 10% zoals ook eerder besproken. Op het moment van de aanbesteding kunnen we het honorarium op een vast bedrag vaststellen. Voor het moment gaan we uit van een bouwsom aanname van € 650.000 ex btw.”
Vervolgens is er in de offerte een faseringsoverzicht opgenomen waarbij per uit te voeren fase de verschillende werkzaamheden worden vermeld met de daarover te berekenen percentages en geschatte bedragen. Volgens dit faseringsoverzicht wordt het totale honorarium van [eiser] geschat op een bedrag van € 65.000,- excl. btw.
De offerte vermeldt vervolgens nog dat [eiser] werkt met de algemene voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in De Nieuwe Regeling 2011 (DNR).
3.7.
In de periode maart – mei 2018 hebben er voorafgaand aan de verbouwing voorbereidende werkzaamheden, zoals een stripsloop, plaatsgevonden in de woning.
3.8.
Op 3 september 2018 heeft er een bouwvergadering plaatsgevonden over de voortgang van het project. Per e-mail van dezelfde datum schrijft mevrouw [gedaagde 1] aan [eiser] dat de verbouwing op een laag pitje staat, omdat er te veel niet is bepaald. De gestelde einddatum van december 2018 zal zeker niet worden gehaald. Daarbij schrijft mevrouw [gedaagde 1] dat er actie ondernomen moet worden als er teveel onduidelijk is bij de aannemer.
3.9.
Eveneens op 3 september 2018 laat mevrouw [gedaagde 1] in een e-mail aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), een architect bij [eiser] en betrokken bij de werkzaamheden, weten dat zij tot 31 maart 2019 de huurwoning huren waar [gedaagde 1] c.s. gedurende de verbouwing verblijven en dat zij daarom eind maart 2019 weer terug naar de woning willen verhuizen.
3.10.
Op 26 september 2018 heeft [bedrijf 1] een begroting opgesteld van de door haar uit te voeren werkzaamheden. De begroting komt uit op een totale aanneemsom van
€ 1.282.909,-. Op [adres 1] oktober 2018 heeft [eiser] op basis van deze begroting de opdracht namens [gedaagde 1] c.s. aan [bedrijf 1] verstrekt. Per e-mail van 8 oktober 2018 heeft [eiser] de begroting van [bedrijf 1] vervolgens naar mevrouw [gedaagde 1] gestuurd.
3.11.
Begin januari 2019 was de planning dat de werkzaamheden midden april 2019 afgerond zouden worden en dat de oplevering van de woning in de periode van 15-19 april 2019 zou plaatsvinden.
3.12.
Vervolgens is de planning opschoven en zou de oplevering plaatsvinden in mei 2019, toen ook dat niet haalbaar bleek is de oplevering van de woning uitgesteld naar 1 juli 2019.
3.13.
In mei 2019 ontdekte mevrouw [gedaagde 1] ten aanzien van een onderaannemer die door [bedrijf 1] was ingeschakeld dat [bedrijf 1] onjuiste facturen had verzonden en teveel bij [gedaagde 1] c.s. in rekening had gebracht.
3.14.
Vanwege de geconstateerde financiële onregelmatigheden bij [bedrijf 1], berichtte mevrouw [gedaagde 1] in haar e-mail van 7 juli 2019 aan [eiser] dat zij betaling van de meest recente factuur (met factuurdatum 27 juni 2019) ter hoogte van € 6.050,- even wilde opschorten. Zij schrijft dat zij inmiddels € 135.843,07 aan [eiser] had betaald en nu eerst tot een definitieve eindafrekening wilde komen met [bedrijf 1].
3.15.
Op verzoek van [gedaagde 1] c.s. heeft [eiser] een gesprek over de onregelmatigheden gearrangeerd tussen de directie van [bedrijf 1] en [gedaagde 1] c.s. Dat gesprek vond plaats op 16 juli 2019 waarbij besloten is de bedrijfsleider van [bedrijf 1] per direct op non-actief te stellen en een intern onderzoek uit te laten voeren. Uit het onderzoeksrapport volgt dat [bedrijf 1] van het in totaal aan [gedaagde 1] c.s. gefactureerde bedrag van € 1.778.664,91 inclusief btw, uiteindelijk € 372.437,35 inclusief btw heeft gecrediteerd.
3.16.
Op 3 oktober 2019 vond de eerste oplevering van de woning plaats.
3.17.
Na de factuur met factuurdatum 27 juni 2019, heeft [eiser] op 21 oktober 2019 en [adres 1] februari 2020 in totaal nog drie facturen naar de heer en mevrouw [gedaagde 1] verzonden. Die facturen, waarbij nog voor een bedrag van € 99.495,- in rekening is gebracht, zijn onbetaald gebleven.
3.18.
op 13 mei 2020 heeft [eiser], naar daartoe verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank te hebben verkregen, conservatoir derdenbeslag laten leggen onder een aantal banken ten laste van zowel de privérekeningen als de gezamenlijke rekeningen van de heer en mevrouw [gedaagde 1]. Het beslag heeft doel getroffen.
3.19.
Bij vonnis van 25 november 2020 van deze rechtbank zijn de ten laste van de heer [gedaagde 1] gelegde conservatoire beslagen op zijn privérekeningen opgeheven. De conservatoire beslagen op de overige bankrekeningen zijn niet opgeheven.

4.Het geschil

De vordering in conventie

4.1.
[eiser] vordert in conventie – verkort weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot betaling van:
I. € 102.479,51,
II. € 1.799,80 aan buitengerechtelijke kosten,
III. € 4.024,98 aan beslagkosten,
IV. de proces- en nakosten van het geding.
Deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. betwisten de vorderingen met de conclusie dat die moeten worden afgewezen en hebben daarbij tegenvorderingen ingediend.
De vordering in reconventie
4.3.
[gedaagde 1] c.s. vorderen in reconventie – na wijziging van eis verkort weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat:
I. de ten laste van de heer en mevrouw [gedaagde 1] gelegde conservatoire beslagen worden opgeheven,
II. [eiser] wordt veroordeelt tot betaling van € 13.877,55 aan werkelijke kosten die de heer [gedaagde 1] in het opheffingsincident heeft gemaakt,
III. [eiser] te veroordelen tot het uitreiken van creditnota’s voor zover de door haar verzonden facturen erkend, dan wel toegewezen bedragen te boven gaan,
IV. [eiser] wordt veroordeelt tot terugbetaling van € 31.473,55, althans
V. € 7.498,66, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
[eiser] betwist de vorderingen met de conclusie dat die moeten worden afgewezen.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

Het geschil in het kort

5.1.
[eiser] legt aan haar hoofdvordering ten grondslag dat zij uit hoofde van een overeenkomst van opdracht architect-werkzaamheden heeft verricht en de directie heeft gevoerd op de bouwplaats. Voor die werkzaamheden zijn partijen een honorarium overeengekomen ter hoogte van 10% van de totale bouwsom van het project. [eiser] heeft voor haar werkzaamheden facturen gestuurd, maar [gedaagde 1] c.s. hebben een aantal facturen onbetaald gelaten. Op grond daarvan zijn [gedaagde 1] c.s. een bedrag van € 99.494,67 inclusief btw verschuldigd aan [eiser]. Daarbij doet [eiser] een beroep op de algemene voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in De Nieuwe Regeling 2011. Op grond van artikel 56 van die algemene voorwaarden dient het verschuldigde bedrag nog met 3% te worden verhoogd, zodat de totaalvordering van [eiser] € 102.479,51 bedraagt. Bovendien stelt [eiser] dat de overeenkomst van opdracht zowel met mevrouw [gedaagde 1] als de heer [gedaagde 1] is gesloten, zodat zij beiden, op grond van artikel 6:6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), hoofdelijk aansprakelijk zijn voor betaling van het hiervoor genoemde bedrag.
5.2.
[gedaagde 1] c.s. betwisten de vorderingen en dienen tegenvorderingen in. [gedaagde 1] c.s. voeren in de eerste plaats als verweer aan dat de heer [gedaagde 1] geen contractspartij is bij de overeenkomst met [eiser]. De ten laste van de heer [gedaagde 1] gelegde beslagen waren dan ook vexatoir, zodat [eiser] de, met de opheffing van het beslag gemoeide, werkelijke kosten van de heer [gedaagde 1] ter hoogte van € 13.877,55 dient te vergoeden. Partijen spraken af dat [eiser] voor haar werkzaamheden een honorarium van 10% over de aanneemsom zou rekenen. Over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden hebben partijen het niet gehad en die zijn daarbij ook niet ter hand gesteld, zodat de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn. Bovendien menen [gedaagde 1] c.s. dat zij niets meer aan [eiser] verschuldigd zijn, omdat [eiser] niet alle gefactureerde werkzaamheden (goed) heeft uitgevoerd. [gedaagde 1] c.s. menen daarom dat [eiser] juist een bedrag van € 31.473,55, dan wel
€ 7.498,66 aan [gedaagde 1] c.s. dient terug te betalen op grond van onverschuldigde betaling.
De door de rechtbank te beantwoorden vragen
5.3.
De rechtbank zal hieronder eerst nagaan of de heer [gedaagde 1] contractspartij is bij de overeenkomst van opdracht met [eiser]. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag wat partijen hebben afgesproken ten aanzien van het honorarium voor de werkzaamheden die door [eiser] zijn uitgevoerd. Ten slotte zal de rechtbank stilstaan bij de vraag of er een (terug)betalingsverplichting rust op [eiser], dan wel op de heer en mevrouw [gedaagde 1].
5.4.
Bij de beoordeling van deze vragen staat voorop dat er geen, door partijen ondertekende, schriftelijke overeenkomst ten grondslag ligt aan de werkzaamheden van [eiser].
De heer [gedaagde 1] is geen contractspartij
5.5.
Anders dan [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de heer [gedaagde 1] geen contractspartij is bij de overeenkomst met [eiser]. Het volgende is daarvoor redengevend.
5.6.
Voor de totstandkoming van een overeenkomst moet sprake zijn van wilsovereenstemming tussen partijen. De vraag of wilsovereenstemming aanwezig is, wordt beantwoord aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW e.v.).
5.7.
Vast staat dat [gedaagde 1] c.s. in november 2017 gezamenlijk het eerste overleg hebben gevoerd op kantoor bij [eiser] en dat zij toen bespraken dat de heer [gedaagde 1] niet bij het project betrokken zou zijn, omdat hij veel in het buitenland verbleef. Mevrouw [gedaagde 1] had daarom professionele begeleiding nodig die haar zou ondersteunen gedurende de verbouwing. Er is toen overeengekomen dat [eiser] architect-werkzaamheden zou verrichten en de directie zou voeren op de bouwplaats, waaronder partijen onder meer verstaan dat [eiser] als projectleider het complete bouwproces zou organiseren, de coördinatie en afstemming met alle betrokken partijen zou verzorgen en (financiële) controles zou uitvoeren. Nadat in december 2017 de eerste werkzaamheden door [eiser] zijn uitgevoerd, zond zij eind januari 2018 de eerste factuur. Hoewel deze factuur (en de daaropvolgende facturen) is geadresseerd aan ‘de heer en mevrouw [gedaagde 1]’, is dit gegeven onvoldoende om aan te nemen dat [eiser] met beide gedaagden heeft gecontracteerd. De facturen vermelden bovendien het e-mailadres van mevrouw [gedaagde 1], zodat aannemelijk is dat de facturen per e-mail naar haar zijn verzonden. Meer belang komt toe aan het gegeven dat de offerte voor de werkzaamheden van 18 februari 2018 (dus van latere datum dan de eerste factuur) alleen op naam van mevrouw [gedaagde 1] is gesteld, evenals de begeleidende e-mail van 21 februari 2018 bij die offerte, die alleen aan haar is gericht (zie 3.6). Deze offerte kan worden beschouwd als het aanbod ‑ in de begeleidende brief noemt [eiser] het een voorstel ‑ van [eiser] om de in de offerte genoemde werkzaamheden tegen de daarin genoemde voorwaarden uit te voeren. Nu de offerte (het aanbod) alleen op naam van mevrouw [gedaagde 1] is gesteld en ook alleen naar haar is gestuurd, is door de (impliciete) aanvaarding daarvan door mevrouw [gedaagde 1] slechts met haar een overeenkomst tot stand gekomen. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat mevrouw [gedaagde 1] had moeten begrijpen dat [eiser] het aanbod niet alleen aan haar, maar ook aan haar echtgenoot heeft gedaan.
5.8.
Voor zover de offerte niet zou moeten worden beschouwd als aanbod, maar als een vastlegging van de overeenkomst, valt niet in te zien waarom die vastlegging alleen naar mevrouw [gedaagde 1] is gestuurd. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd aangegeven dat het voor haar gebruikelijke praktijk is om ook in het geval van twee contractanten de offerte slechts aan één partij te adresseren in plaats van aan de beide (beoogde) contractanten. Ook als dat juist is, treft dit betoog geen doel. Als [eiser] met beide partijen had willen contracteren had het juist op haar weg gelegen, als professionele partij, om het voorstel ook naar beide partijen te sturen en te zorgen voor deugdelijke ondertekende overeenkomst voor de uit te voeren werkzaamheden. Aangezien [eiser] ook geen andere feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat er een overeenkomst met mevrouw èn de heer [gedaagde 1] tot stand gekomen is, moet het ervoor worden gehouden dat alleen mevrouw [gedaagde 1] de contractspartij is van [eiser].
5.9.
Dat de facturen van [eiser] door vennootschappen van de heer [gedaagde 1] zijn betaald, verandert de zaak niet. Op grond van artikel 6:30 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de betalingsverplichting immers door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen. Het gegeven dat vennootschappen van de heer [gedaagde 1] tot juni 2019 de rekeningen betaalden, maakt dus niet dat hij medeschuldenaar is.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] niet ontvankelijk is in haar vordering ten aanzien van de heer [gedaagde 1].
5.11.
Ten aanzien van de vordering van [gedaagde 1] c.s. met betrekking tot de door de heer [gedaagde 1] gemaakte proceskosten om de ten laste van hem gelegde beslagen op te heffen, geldt dat de rechtbank in haar vonnis van 25 november 2020 al heeft geoordeeld over de proceskosten. Dit oordeel is een bindende eindbeslissing waartegen alleen hoger beroep open staat. De vordering van [gedaagde 1] c.s. zal daarom op dit punt worden afgewezen.
Partijen hebben een honorarium van 10% over de aanneemsom afgesproken
5.12.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen ten aanzien van het honorarium van [eiser] zijn overeengekomen dat mevrouw [gedaagde 1] 10% over de totale bouwsom van het project diende te betalen. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was de aanneemsom immers nog niet vastgesteld, zodat het honorarium van [eiser] uitsluitend aan een percentage kon worden gekoppeld, de totale bouwsom werd daarbij geschat. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet.
5.13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] niet aannemelijk kunnen maken dat partijen een honorarium van 10% over de totale bouwsom hebben afgesproken. Het volgende is daarvoor van belang.
5.14.
Voor de beantwoording van de vraag wat de contractspartijen precies met elkaar zijn overeengekomen, komt het daarom aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (het Haviltex criterium).
5.15.
Tijdens het eerste overleg in november 2017 hebben partijen – volgens mevrouw [gedaagde 1] – besproken dat [eiser] 10% over de aanneemsom zou rekenen. Daarbij schatte [eiser] haar honorarium op een bedrag van ongeveer € 65.000,- – € 70.000,- exclusief btw. Begin januari 2018 heeft [eiser] vervolgens in lijn met dit overleg een begroting van de verbouwingswerkzaamheden opgesteld ten behoeve van de financiering daarvan. In die begroting, zie punt 3.4, schatte [eiser] de aanneemsom van [bedrijf 1] op een bedrag van € 708.858,- exclusief btw. In datzelfde overzicht berekende [eiser] voor haar werkzaamheden een honorarium van € 70.886,- en vermeldde daarbij tevens een percentage van 10%. Hieruit volgt dat [eiser] bij het opstellen van deze begroting haar honorarium berekende als percentage van de aanneemsom. Dat partijen eigenlijk een honorarium van 10% over de totale bouwsom hebben afgesproken, terwijl zij ten behoeve van de financiering uit zijn gegaan van een honorarium op basis van de aanneemsom, ligt niet voor de hand. Bovendien volgt ook uit de offerte van 18 februari 2018 dat [eiser] uitging van een honorarium op basis van de aanneemsom. Weliswaar vermeldt de offerte, zie punt 3.6, een voorstel om de werkzaamheden te verrichten voor een percentage van 10% van de bouwsom, maar direct daarna vermeldt de offerte dat het honorarium op een bepaald bedrag vastgesteld kan worden op het moment dat de aanbesteding is gedaan en vermeldt de offerte daarna: “
Voor het moment gaan we uit van een bouwsom aanname van € 650.000,- ex btw.” Vast staat dat bedoelde aanbesteding aan de aannemer zou worden gedaan. Uit het bijgevoegde faseringsoverzicht volgt vervolgens dat [eiser] haar honorarium begroot op een totaal bedrag van € 65.000,- exclusief btw. Zij ging dus uit van een percentage van 10% over de aanneemsom.
Op grond van zowel de begroting van januari 2018 als de offerte van 18 februari 2018 mocht mevrouw [gedaagde 1] er dus gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij aan [eiser] een percentage van 10% over alleen de aanneemsom verschuldigd zou zijn.
5.16.
Uit het interne onderzoeksrapport van [bedrijf 1], zie punt 3.15, volgt dat [bedrijf 1] uiteindelijk een bedrag van € 1.406.227,56 inclusief btw (€ 1.162.171,54 exclusief btw) bij mevrouw [gedaagde 1] in rekening heeft gebracht, zodat [eiser] in beginsel aanspraak kan maken op betaling van een bedrag van € 116.217,15 exclusief btw.
5.17.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op een verhoging van 3% op grond van artikel 56 van de algemene voorwaarden. Mevrouw [gedaagde 1] betwist in de eerste plaats dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Aangezien [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat mevrouw [gedaagde 1] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden heeft aanvaard en dit ook niet is gebleken moet het ervoor worden gehouden dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn. De enkele vermelding op de offerte dat [eiser] werkt met de algemene voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in De Nieuwe Regeling 2011 (DNR) is namelijk onvoldoende voor de conclusie dat de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden door mevrouw [gedaagde 1] is aanvaard. De vraag of artikel 56 uit die algemene voorwaarden vernietigbaar is, kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Wie is wat aan wie verschuldigd?
5.18.
Mevrouw [gedaagde 1] heeft zich in reconventie op het standpunt gesteld dat [eiser] de aan haar toevertrouwde taken niet goed heeft uitgevoerd, zodat [eiser] bedragen in mindering dient te brengen op het gefactureerde bedrag. Mevrouw [gedaagde 1] knoopt daarbij aan bij het door [eiser] opgestelde faseringsoverzicht bij de offerte van 18 februari 2018. Daarin is nader ingevuld welke werkzaamheden [eiser] moet verrichten om aanspraak te kunnen maken op betaling van de volle 10% van de aanneemsom. Mevrouw [gedaagde 1] meent primair dat het faseringsoverzicht uitsluitend moet worden toegepast op de aanneemsom van [bedrijf 1] en subsidiair meent zij dat voor zover aan [eiser] een vergoeding toekomt voor de werkzaamheden die door anderen dan [bedrijf 1] zijn uitgevoerd, dezelfde berekening ook daarop moet worden toegepast.
5.19.
Vast staat dat mevrouw [gedaagde 1] al een bedrag van € 135.843,07 aan [eiser] heeft betaald. Vast staat ook dat één van de uit te voeren taken van [eiser] was, dat zij de facturen van de (onder)aannemers naast de gemaakte prijsafspraken zou leggen en deze zou controleren op onjuistheden. Mevrouw [gedaagde 1] heeft onvoldoende onderbouwd aangevoerd dat [eiser] voorafgaand aan de werkzaamheden helemaal geen prijsafspraken heeft gemaakt, maar de rechtbank is met mevrouw [gedaagde 1] van oordeel dat de controle door [eiser] onder de maat was. Dat volgt immers uit het interne onderzoeksrapport van [bedrijf 1], waarin is geconcludeerd dat ten aanzien van de door haar uitgevoerde werkzaamheden een bedrag van € 372.437,35 (inclusief btw) teveel in rekening is gebracht bij mevrouw [gedaagde 1]. De rechtbank acht het daarom redelijk dat [eiser] daarvoor een bedrag in mindering zal moeten brengen op het verschuldigde bedrag. Partijen zullen de gelegenheid krijgen om zich bij akte uit te laten over de vraag welk deel van het bedrag dat in rekening is gebracht ziet op de controletaak van [eiser] en wat dit volgens partijen zou moeten betekenen voor het totaalbedrag dat door [eiser] in rekening is gebracht.
5.20.
Vast staat ook dat er na de begroting van januari 2018 nog posten zijn bijgekomen die daarin dus niet zijn vermeld. Het gaat onder meer om het golfhuisje en het zwembad. Mevrouw [gedaagde 1] stelt dat [eiser] hiermee geen bemoeienis heeft gehad, omdat zij voor de realisering daarvan een andere bouwbegeleider heeft ingeschakeld. [eiser] voert aan dat zij onder meer ontwerptekeningen heeft gemaakt, waarvoor moet worden betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht mevrouw [gedaagde 1] er niet zonder meer op vertrouwen dat [eiser] binnen de oorspronkelijke afspraak ook werkzaamheden zou verrichten die niet in de oorspronkelijke afspraak zijn benoemd, zoals met betrekking tot het zwembad en het golfhuisje. Om een goede begroting van de kosten voor die werkzaamheden te kunnen maken zal [eiser] bij akte inzicht moeten verschaffen in de aard en omvang van de werkzaamheden die zij buiten de oorspronkelijke opdracht voor mevrouw [gedaagde 1] heeft gedaan en die zodanig zijn, dat voor mevrouw [gedaagde 1] duidelijk moet zijn geweest dat de opdracht daartoe tot extra kosten zou leiden.
5.21.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [eiser]. Mevrouw [gedaagde 1] zal bij antwoordakte kunnen reageren.
5.22.
In afwachting van de hiervoor bedoelde aktewisseling zal iedere beslissing worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 april 2022voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiser] over hetgeen is vermeld onder overwegingen 5.19 en 5.20, waarna mevrouw [gedaagde 1] bij antwoordakte daarop zal kunnen reageren.
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: