ECLI:NL:RBNHO:2022:2671

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
9423095 \ CV EXPL 21-5960
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van eigen risico voor schadeherstel aan auto

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Autoschade [eiseres] b.v. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor betaling van een bedrag van € 150,00, dat als eigen risico is ontstaan na schadeherstel aan de auto van [gedaagde]. De vordering is ingesteld op 31 augustus 2021, waarna een procesverloop volgde met schriftelijke reacties van beide partijen. De kantonrechter heeft op 13 april 2022 uitspraak gedaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] was betrokken bij een aanrijding op 19 juni 2019 en heeft zijn auto aangeboden voor herstel bij Volvodealer [naam autodealer]. De herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd door [eiseres], die een schadecalculatie heeft opgesteld. Na goedkeuring van de factuur door de verzekeraar, bleef er een bedrag van € 150,00 aan eigen risico openstaan. Ondanks verzoeken om betaling heeft [gedaagde] dit bedrag niet voldaan.

[gedaagde] heeft in zijn verweer erkend dat hij het bedrag verschuldigd is, maar deed een beroep op opschorting, omdat hij de vervangen koplamp terug wilde hebben. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende samenhang is tussen de vordering en de verbintenis om opschorting toe te staan. De rechter heeft geconcludeerd dat [gedaagde] het openstaande bedrag dient te voldoen, en heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9423095 \ CV EXPL 21-5960
Uitspraakdatum: 13 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Autoschade [eiseres] b.v.
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. H.H.M. Meijroos
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 31 augustus 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd bij conclusie van repliek, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven met producties. [eiseres] heeft zich bij akte uitgelaten over de producties.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is met zijn personenauto merk Volvo, type XC60 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) op 19 juni 2019 betrokken geweest bij een lichte aanrijding. Hij heeft de auto op 20 juni 2019 aangeboden bij Volvodealer [naam autodealer] voor herstel.
2.2.
[naam autodealer] heeft dit herstel uitbesteed aan [eiseres]
2.3.
heeft op 21 juni 2019 aan de hand van de door [naam autodealer] aangeleverde informatie een schadecalculatie opgesteld. In deze schadecalculatie was niet het vervangen van een koplamp opgenomen.
2.4.
[eiseres] heeft van [naam autodealer] opdracht gekregen het herstel uit te voeren. De verdere afhandeling zou verlopen via de verzekering van [gedaagde] .
2.5.
Tijdens de herstelwerkzaamheden bleek dat de koplamp zodanig beschadigd was dat dit niet hersteld kon worden door polijsten. [eiseres] heeft de calculatie aangepast op vervanging van de koplamp, zoals gebruikelijk is bij 100% reparatie via de verzekering.
2.6.
De aangepaste calculatie is op 4 juli 2019 aan de verzekeraar toegezonden. De verzekeraar heeft de herstelwerkzaamheden en de factuur goedgekeurd en zij heeft de schade vergoed, behalve een bedrag van € 150,00, zijnde het eigen risico van [gedaagde] .
2.7.
Nadat [gedaagde] door [eiseres] was verzocht om betaling van het openstaande eigen risico heeft hij in een e-mail van 24 juli 2019 het volgende bericht aan [eiseres] :
“Rest mij een vraag wat er bij de laatste schade waar de rechterkoplamp is gebleven. Deze functioneerde nog en wil ik wel terug hebben.”
2.8.
Ondanks sommaties heeft [gedaagde] het bedrag van € 150,- aan eigen risico tot op heden onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 195,27. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 150,00, de reeds verschenen wettelijke rente ad € 5,27 en een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort schiet in het nakomen van zijn verplichtingen uit overeenkomst omdat hij zijn betalingsverplichting niet nakomt. Zij voert aan dat [gedaagde] een beroep heeft gedaan op opschorting, maar betwist dat hem een opschortingsrecht toekomt.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] erkent dat hij het bedrag aan eigen risico verschuldigd is, maar doet een beroep op een opschortingsrecht. Hij stelt dat hij voorafgaande aan de herstelwerkzaamheden heeft aangegeven dat hij de koplamp die zou worden vervangen terug wilde hebben omdat deze nog wel functioneerde, maar dat hij deze tot op heden nog niet heeft terugontvangen van [eiseres] .

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat [eiseres] herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd aan de auto van [gedaagde] . Ook is niet in geschil dat de kosten van deze herstelwerkzaamheden door de verzekeraar van [gedaagde] zijn vergoed, behalve een bedrag van € 150,- aan eigen risico.
5.2.
[gedaagde] beroept zich op opschorting, zodat eerst moet worden beoordeeld of hem een beroep daarop toekomt. Op grond van artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser bevoegd om de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, als tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om de opschorting te rechtvaardigen.
5.3.
[eiseres] vordert betaling van het restantbedrag van haar werkzaamheden aan de auto van [gedaagde] , bestaande uit het door [gedaagde] te betalen eigen risico voor het schadeherstel aan de auto. Nu de herstelwerkzaamheden feitelijk in opdracht van de verzekeraar zijn uitgevoerd (en grotendeels door haar zijn betaald), zou geoordeeld kunnen worden dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de vordering en de verbintenis zodat aan [gedaagde] geen opschortingsrecht toekomt.
5.4.
Het betreft hier echter wel schadeherstel aan de auto van [gedaagde] zodat in redelijkheid moet worden geoordeeld dat [gedaagde] wel enig belang heeft. [gedaagde] wil met de opschorting bewerkstelligen dat [eiseres] hem alsnog de koplamp teruggeeft die is vervangen, voordat hij het restant van het herstelbedrag aan [eiseres] betaalt. [gedaagde] heeft in het licht van de betwisting door [eiseres] echter niet voldoende onderbouwd dat hij tijdig om teruggave van de koplamp heeft gevraagd. Daar staat tegenover dat uit de inhoud van de hiervoor in r.o. 2.7 aangehaalde e-mail, welke e-mail dateert van een datum nà de herstelwerkzaamheden, juist naar voren lijkt te komen dat hij op dat moment voor het eerst vraagt waar de koplamp is en meedeelt dat hij hem wel terug wil. Om die reden wordt geoordeeld dat aan [gedaagde] geen beroep op opschorting toekomt. Hij dient het openstaande bedrag te voldoen.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen.
5.6.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de gevorderde wettelijke rente over die kosten zullen ook worden toegewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar.
5.8.
Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 37,00 aan nasalaris te vermeerderen met wettelijke rente, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 155,27, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 150,00 vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 31 augustus 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 102,15
griffierecht € 126,00
salaris gemachtigde € 74,00 ;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 37,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter