ECLI:NL:RBNHO:2022:2742

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
8950975 \ CV FORM 20-10978
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van verzorgingskosten en schadevergoeding bij annulering van een vlucht op basis van Europese regelgeving en het Verdrag van Montreal

In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen Eurowings GmbH, nadat hun vlucht van Stuttgart naar Amsterdam op 30 juni 2019 was geannuleerd. De passagiers hebben kosten gemaakt voor het huren van een auto en andere uitgaven, en vorderen schadevergoeding op basis van de Europese Verordening 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen onder de Verordening, aangezien hij geen alternatieve vlucht heeft aangeboden en ook geen verzorging heeft geboden. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 529,25 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de vervoerder opgelegd. De vordering voor buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd van de gemaakte kosten. De beslissing is genomen door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8950975 \ CV FORM 20-10978
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp
tegen
Eurowings GmbH
gevestigd te Düsseldorf (Duitsland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 29 december 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 29 april 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Stuttgart Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 30 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De passagiers hebben een auto gehuurd en zijn daarmee op 1 juli 2019 naar hun eindbestemming gereden.
2.3.
De passagiers hebben schadevergoeding van de vervoerder gevorderd in verband met gemaakte kosten.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 529,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 tot de datum van betaling van de hoofdsom;
- primair € 181,60 en subsidiair € 90,06 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 tot de datum van betaling van de kosten;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 tot de datum van betaling van de kosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek primair op artikel 5 in samenhang met artikel 8 en 9 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en subsidiair op artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat zij als gevolg van de annulering van de vlucht genoodzaakt waren om kosten te maken voor het huren van een auto, brandstof en maaltijden ter hoogte van totaal € 529,25. Het bedrag betreft schade die de vervoerder, vanwege de annulering van de vlucht, aan de passagiers dient te vergoeden. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.3.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De passagiers hebben, gelet op de annulering van de vlucht op grond van artikel 5 juncto 9 van de Verordening, recht op verzorging, bestaande onder meer uit maaltijden en verfrissingen, in redelijke verhouding tot de wachttijd, hotelaccommodatie als dit noodzakelijk is geweest en vervoer tussen de luchthaven en de plaats van de accommodatie. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij een alternatieve vlucht heeft aangeboden en dat de passagiers ervoor hebben gekozen dit redelijke aanbod af te wijzen. De maaltijdkosten die de passagiers hebben gemaakt naar aanleiding van deze keuze, dienen volgens de vervoerder voor rekening van de passagiers te komen. Dit verweer slaagt niet. Ten eerste heeft de vervoerder niet onderbouwd dat hij een alternatieve vlucht heeft aangeboden aan de passagiers. Hij heeft enkel een vluchtrapport overgelegd waaruit blijkt dat er op die betreffende vlucht plaatsen vrij waren, maar hieruit volgt niet dat deze vlucht aan de passagiers is aangeboden. Daarnaast is dit niet aannemelijk, nu de vervoerder óók heeft aangevoerd dat de passagiers reeds terugbetaling van het ongebruikte deel van hun vliegticket hadden ontvangen, waardoor zij daarnaast geen recht zouden hebben op een vervangende vlucht. Ten tweede heeft te gelden dat, ook als was komen vast te staan dat de vervoerder had voldaan aan zijn verplichting om op grond van artikel 8 van de Verordening wel een vervangende vlucht aan te bieden, de vervoerder daarnaast de verplichting heeft om gratis maaltijden en verfrissingen aan te bieden op grond van artikel 9 van de Verordening. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder aan de laatstbedoelde verplichting heeft voldaan. Het Hof heeft bij het arrest van 31 januari 2013 in de zaak McDonagh / Ryanair (C 12/11) voor recht verklaard dat in geval van annulering van een vlucht wegens ‘buitengewone omstandigheden’ die lang aanhouden, de in artikel 9 van de Verordening neergelegde verplichting tot verzorging slechts kan leiden tot terugbetaling van de bedragen die, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, noodzakelijk, passend en redelijk bleken teneinde het verzuim van de luchtvaartmaatschappij om de verzorging van de luchtreiziger voor haar rekening te nemen, goed te maken. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarden is voldaan. Gelet hierop zullen de gevorderde maaltijdkosten van € 10,54 worden toegewezen.
4.3.
Op grond van de Verordening kunnen de passagiers echter geen betaling vorderen van de kosten van de huurauto en/of de brandstofkosten. Op grond van het Verdrag van Montreal kan dit in beginsel wel. Uit artikel 19 van het Verdrag van Montreal volgt dat de luchtvervoerder gehouden is tot vergoeding van schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen, maar dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het hun onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen. De vervoerder heeft aangevoerd dat uit de overgelegde producties niet blijkt wanneer de passagiers uiteindelijk in Amsterdam zijn aangekomen. De vervoerder heeft echter niet betwist dat de passagiers met zelf geregeld vervangend vervoer naar de eindbestemming zijn gereisd en daar met vertraging zijn aangekomen. Vast staat daarom dat de passagiers met vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een redelijk alternatief heeft aangeboden aan de passagiers. Gelet hierop de vervoerder zich niet beroepen op de uitzondering dat hij alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is de schade voortvloeiend uit de vertraging van de passagiers te vergoeden. Tegen de hoogte van de gevorderde autokosten (huur en brandstof) van in totaal € 518,71 heeft de vervoerder geen verweer gevoerd en deze kosten komen de kantonrechter redelijk voor. Ook deze kosten zullen daarom worden toegewezen.
4.4.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.5.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De passagiers hebben niet aangetoond dat er meer dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning aan de vervoerder is verzonden. Daarnaast hebben de passagiers naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De passagiers hebben derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. De vordering van buitengerechtelijke kosten en daarover berekende wettelijke rente zal daarom worden afgewezen.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 9 oktober 2019, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.7.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 529,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt,
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open