In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser een vordering tot schadevergoeding wegens diefstal van een bedrag van € 15.000,00 heeft ingesteld. Eiser stelt dat gedaagde dit bedrag heeft gestolen, maar de kantonrechter oordeelt dat de beschuldiging niet voldoende is onderbouwd. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat het geld op tafel lag om teruggegeven te worden aan zijn neef, en dat gedaagde op de bewuste dag niet aan het werk was, wat door een foto zou worden bevestigd. Gedaagde ontkent echter de beschuldiging en stelt dat zij het geld niet nodig heeft en nooit geld van eiser heeft aangenomen. De kantonrechter heeft de verklaringen van de getuigen en de foto in twijfel getrokken, omdat er inconsistenties en gebrek aan bewijs zijn. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk € 15.000,00 in zijn woning had liggen, en de aangifte van diefstal is pas vier maanden na het vermeende voorval gedaan. De kantonrechter concludeert dat de vordering van eiser niet kan worden toegewezen en wijst deze af, waarbij de proceskosten voor rekening van eiser komen.