ECLI:NL:RBNHO:2022:2784

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
C/15/304237 / HA ZA 20-398
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake afwikkeling van een vennootschap onder firma met betrekking tot gefactureerde arbeid door een vennoot

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een tussenvonnis in een civiele procedure over de afwikkeling van een vennootschap onder firma (vof). De eiser, die ook verweerder in reconventie is, heeft een geschil met de gedaagden, waaronder een besloten vennootschap, over de kostenposten van de vennootschap. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen vastgesteld dat zonder een goede administratie een billijke verdeling van de vof niet mogelijk is. De rechtbank heeft gedaagden opgedragen om de boekhouding van de vof aan de eiser te verstrekken, zodat partijen de financiële stukken kunnen overleggen en de rechtbank kan beoordelen of een deskundige moet worden benoemd voor de verdeling.

De eiser heeft betoogd dat hij voltijd voor de vennootschap heeft gewerkt en dat hij zijn arbeid tegen een uurtarief van € 35,00 heeft gefactureerd. Dit zou de vennootschap kosten hebben bespaard, omdat anders een externe timmerman ingehuurd had moeten worden. De gedaagden betwisten het bestaan van deze afspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een dergelijke afspraak, onder andere door eerdere communicatie tussen partijen en het feit dat de vennootschap de facturen van de eiser heeft voldaan.

De rechtbank concludeert dat de gefactureerde arbeid van de eiser als kostenpost van de vennootschap moet worden beschouwd. Partijen zijn opgedragen om overleg te voeren over de afwikkeling van de vennootschap en de rechtbank zal op een later moment beslissen of een deskundige moet worden benoemd voor de vereffening. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats 2]
zaaknummer / rolnummer: C/15/304237 / HA ZA 20-398
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Kotan te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde],

wonende te [plaats 2],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OG SERVICES B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R. Gijsen te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] c.s. genoemd worden. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie, zullen afzonderlijk [gedaagde] en OG Services genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021
  • de akte met producties 27 t/m 38 van de zijde van [gedaagde] c.s.
  • de brief met B8-formulier en vier aanvullende stukken van de zijde van [eiser]
  • de akte van de zijde van [gedaagde] c.s.
1.2.
Middels een B16-formulier heeft [eiser] op de rol van 8 december 2021 een verzoek tot uitstel ingediend. [gedaagde] c.s. hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 28 december 2021 heeft de rolrechter partijen laten weten het uitstelverzoek toe te wijzen. Daarbij is bepaald dat [eiser] op 26 januari 2022 een akte uitlating voortzetting procedure moet nemen, waarna [gedaagde] c.s. op 16 februari 2022 de gelegenheid krijgen om te reageren en bij die reactie de stukken in het geding te brengen waarvan zij zich in het vervolg van de procedure wensen te bedienen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 27 oktober 2021 (hierna: het tussenvonnis) heeft deze rechtbank overwogen dat het zonder administratie niet mogelijk is om tot een billijke verdeling van de vof te komen.
De rechtbank heeft verder – kort gezegd – het volgende beslist:
  • [gedaagde] c.s. moeten de boekhouding van de vof aan [eiser] verstrekken,
  • partijen krijgen de gelegenheid om de financiële stukken (met daarop de waarde van de vermogensbestanddelen) van de vof in deze procedure te overleggen,
  • de rechtbank zal vervolgens op basis van die stukken beoordelen of zij de verdeling kan vaststellen of dat een deskundige moet worden benoemd,
  • partijen krijgen de gelegenheid om zich uit te laten over de wenselijkheid van een te benoemen deskundige.
De zaak is naar de rol verwezen voor akte uitlaten partijen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Wijze van verdeling
2.2.
[gedaagde] c.s. hebben bij akte opgemerkt dat de door de rechtbank in rechtsoverweging 5.7. van het tussenvonnis voorgestelde wijze van verdeling niet in overeenstemming is met de tussen partijen gemaakte afspraken. [gedaagde] c.s. verzoeken de rechtbank deze tussenbeslissing te herzien en tot vaststelling van de verdeling van de ontbonden vennootschap over te gaan, zoals deze volgt uit de op basis van de administratie opgemaakte eindkapitaalstand die zij als productie 10 hebben overgelegd.
2.3.
[eiser] heeft bij antwoordakte betoogd dat hij voltijd in de vennootschap zou werken. Omdat hij financieel geen andere inkomsten zou ontvangen dan zijn eenmanszaak waarin hij zijn arbeid verkocht, zijn partijen overeengekomen dat [eiser] zijn uurtarief van € 35,00 zou factureren. Dit scheelde de vennootschap de kosten van een timmerman die, indien [eiser] niet zou hebben bijgedragen, ingehuurd had moeten worden. Ook zijn resterende tijd zou [eiser] aan de vennootschap besteden, onder meer aan: calculatie, financiële uitbesteding, projectleiding, uitvoering, bouwvergaderingen met klanten en de communicatie met onderaannemers. [eiser] betoogt dat hij zich uiteraard meer dan 40 uren per week heeft ingezet, maar slechts 40 uren aan de vennootschap heeft gefactureerd.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt in het betoog van [eiser] eveneens besloten dat hetgeen overwogen onder 5.7. in het tussenvonnis niet in overeenstemming is met de tussen partijen gemaakte afspraken. Dit is voor de rechtbank aanleiding om op deze overwegingen terug te komen. De verdere afdoening van het geschil wordt op een andere wijze gegrond, namelijk in een oordeel over hetgeen door partijen is gesteld over de gemaakte afspraken over de beloning van inbreng van arbeid.
Achtergrond van de samenwerking
2.5.
Vast staat dat de vennootschap op initiatief van [gedaagde] is opgericht. Hoewel [gedaagde] geen ervaring had in de bouw, zag hij kansen in het aangaan van een samenwerkingsverband met [eiser]. Partijen hebben de vennootschap bij de Kamer van Koophandel ingeschreven, maar over de invulling van de samenwerking niets schriftelijk (in een vennootschapsovereenkomst) vastgelegd. Mr. Gijsen heeft namens [gedaagde] over de verdeling van inbreng ter zitting verklaard: ‘[gedaagde] deed de acquisitie en [eiser] deed de rest’. Aan de eigen verklaring van [eiser] kan – kort gezegd – worden ontleend dat [gedaagde] de ‘zakelijke kant’ deed. Daaronder verstaat [eiser] onder meer: het opstellen van offertes, controleren, de afwikkeling van projecten en het toezien op de resultaten van de vennootschap. Verder was [gedaagde] verantwoordelijk voor het aanleveren van bouwprojecten en het doen van de boekhouding, maar de calculatie beruste bij [eiser]. [eiser] hield zich op zijn beurt bezig met de feitelijke uitvoering van de bouwprojecten. Daarbij maakte hij gebruik van zijn bouwkundige kennis en zijn netwerk van onderaannemers.
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat gedurende de periode dat partijen gezamenlijk de vennootschap exploiteerden het uitvoeren van (een drietal grote, enkele kleinere) aangeleverde bouwprojecten voor [eiser] een dagvullende bezigheid is geweest, dit in tegenstelling tot [gedaagde], die de activiteiten voor de vennootschap naast zijn andere werkzaamheden verrichtte. [gedaagde]’s hoofdactiviteit ligt op een ander terrein, dat met bouw niet van doen heeft. Naar eigen zeggen van [gedaagde] was zijn waarde voor de vennootschap vooral gelegen in het beschikken over een groot netwerk waaruit opdrachten konden worden geacquireerd. Verder is niet weersproken dat [eiser] bij het aangaan van de samenwerking tegen [gedaagde] heeft gezegd ‘jij moet de zakelijke kant doen, ik ben niet zakelijk genoeg’.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat er vanaf het begin van de samenwerking sprake was van een bepaalde ongelijkheid tussen partijen. Die ongelijkheid volgt eveneens uit de wijze waarop partijen zich tegenover elkaar opstelden. In dat kader is opvallend dat het merendeel van de overgelegde e-mails door [gedaagde] is geschreven, op een vaak belerende toon. [gedaagde] lijkt zich te beschouwen als meerdere van [eiser]. Zo verklaarde [gedaagde] ter zitting zich ook bezig te hebben gehouden met het coachen van [eiser], omdat hij niet goed presteerde. Uit een e-mail van 24 oktober 2019 van [gedaagde] aan [eiser] volgt dat [gedaagde] meent dat alle winst en potentiële winst aan hem te danken is. Daarnaast schrijft hij dat alle door hem aangeleverde tools een zeer grote waarde hebben die de door [eiser] geleverde arbeid ver overtreffen.
De rechtbank zal tegen de hiervoor geschetste achtergrond oordelen over het kernpunt waar partijen in deze procedure over discussiëren, namelijk de vraag of [eiser] zijn arbeid mocht factureren aan de vennootschap.
Betaling feitelijke arbeid [eiser]?
2.8.
[eiser] stelt dat, omdat hij voltijd voor de vennootschap zou werken en slechts inkomsten ontving uit arbeid uit zijn eenmanszaak, partijen zijn overeengekomen dat hij de tijd die hij aan feitelijke bouwarbeid zou besteden tegen een uurtarief van € 35,00 aan de vennootschap in rekening zou brengen. [gedaagde] c.s. betwisten het bestaan van die afspraak. [eiser] heeft bij akte nader toegelicht dat de vennootschap de kosten van het inhuren van een timmerman kon besparen doordat [eiser] zijn arbeid heeft ingebracht in de projecten. Naar de rechtbank begrijpt ontstond aldus voordeel voor de vennootschap doordat [eiser] op deze wijze zijn toezicht op en aansturing van de projecten kon combineren met feitelijke bouwarbeid, terwijl hij anders elders het benodigde gezinsinkomen had moeten verdienen, en de vennootschap voor de nu door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden dan een externe kracht had moeten inhuren.
2.9.
Een aanknopingspunt voor het bestaan van deze afspraak is te vinden in een e-mail van [gedaagde] aan [eiser] van 18 september 2018. In deze e-mail staat, voor zover van belang:
‘We hebben tot nu toe geen overduidelijke afspraken gemaakt en dat hadden we eigenlijk wel moeten doen.
(…)
Tot nu toe hebben wij het volgende besproken:
  • wij hadden afgesproken de winst/omzet op gelijke basis te verdelen.
  • op een later moment gaf jij aan hier niet mee uit de voeten te kunnen en ook je bouwuren uitbetaald te willen hebben.
  • jij coordineert de projecten als meewerkend voorman
  • doelstelling is bij voelde gelijktijdige projecten dat jij meer focust op coordinatie ipv meewerkend voorman
  • mijn taak was het aanbrengen van projecten
  • verder zou ik ondersteunen bij optimalisatie en groei
Welke elementen worden ingebracht en zouden beloond moeten worden:
  • arbeid
  • (…)’
Opvallend is dat [gedaagde] in deze e-mail niet vermeldt dat hij met uitbetaling van de bouwarbeid door [eiser] niet akkoord is gegaan, terwijl hij zich nu wél op het standpunt stelt dat partijen deze afspraak nooit hebben gemaakt. Daarbij kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat [eiser] in de periode van januari 2018 tot en met half juli 2019 facturen voor deze bouwuren aan de vennootschap heeft gestuurd, welke facturen ook door de vennootschap zijn voldaan. Vast staat dat [gedaagde] van deze gang van zaken op de hoogte was, aangezien hij in een e-mail van 12 maart 2019 aan [eiser] schrijft: ‘jij hebt toen vanaf het begin een urenvergoeding/managementvergoeding gekregen en ik niet.’
2.10.
Het hiervoor overwogene is voldoende om aan te nemen dat de door [eiser] gestelde afspraak, uitdrukkelijk of stilzwijgend, is gemaakt. Gelet op de hoogte van het uurtarief van € 35,00 neemt de rechtbank aan dat door matiging van dit tarief rekening is gehouden met de verschillende aspecten van arbeidsinbreng door [eiser]. Die inbreng bestaat uit het coördineren en aansturen van onderaannemers en het verrichten van bouwwerkzaamheden ter vervanging voor het inhuren van externe arbeidskrachten. Dat niet ook [gedaagde] zijn tijdsinvestering tegen een marktconform tarief in rekening heeft gebracht is dan ook niet verwonderlijk. Naar het oordeel van de rechtbank is een dusdanige invulling van de vennootschapsafspraak in de gegeven omstandigheden ook alleszins billijk. [gedaagde] heeft zich opgesteld als initiatiefnemer van de samenwerking en als interne leider van de vennootschap. Daarbij heeft hij geaccepteerd dat hij de vennoot was die de zakelijke kennis inbracht. Het had onder die omstandigheden op de weg van [gedaagde] gelegen om te zorgen voor een zorgvuldige vastlegging van de samenwerking in een schriftelijk vennootschapscontract. In ieder geval had het op zijn weg gelegen om, als hij toen van opvatting was dat betaling van de in de hiervoor aangehaalde e-mail genoemde bouwuren niet akkoord was, dat bij vastlegging van de uitgangspunten in die e-mail duidelijk kenbaar te maken, zodat [eiser] daarmee bij zijn tijdbesteding rekening had kunnen houden. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. Dat brengt mee dat de door [eiser] aan de vennootschap gefactureerde arbeid bij de afwikkeling als kostenpost van de vennootschap moet worden beschouwd.
2.11.
De rechtbank draagt partijen op om op basis van de in dit vonnis gegeven beslissing (opnieuw) het nodige overleg te voeren om tot afwikkeling van de vennootschap te komen. Partijen dienen op de rol van 13 april 2022 aan de rechtbank kenbaar te maken of zij de procedure willen voortzetten. Als de rechtbank een rol moet spelen in die afwikkeling, zal dat, naar het zich laat aanzien, de vorm krijgen van de benoeming van een deskundige vereffenaar, die op basis van een door de rechtbank te geven opdracht de vereffening van de vennootschap ter hand zal nemen.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
4 mei 2022voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 2.11, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1589