ECLI:NL:RBNHO:2022:2800

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
C/15/324946 / JU RK 22-205
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 maart 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld vanwege ernstige zorgen over de onveilige thuissituatie en de spanningen tussen de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt in hun communicatie en samenwerking, wat heeft geleid tot een verbeterde situatie voor de kinderen. De ouders zijn in staat gebleken om samen afspraken te maken en de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] is verbeterd. De kinderrechter concludeert dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn en wijst het verzoek tot verlenging af. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van rechtswege eindigt op 6 april 2022. De kinderrechter benadrukt het belang van de positieve ontwikkeling van de ouders en de noodzaak om deze voort te zetten zonder de druk van een ondertoezichtstelling. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 30 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/324946 / JU RK 22-205
Datum uitspraak: 22 maart 2022
Beschikking afwijzing verzoek verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
locatie Alkmaar, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. E.M. Diesfeldt, kantoorhoudende te Alkmaar,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 7 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 7 februari 2022;
1.2.
Op 22 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting een gesprek heeft gehad met de kinderrechter,
- de moeder, bijgestaan door mr. E.M. Diesfeldt,
- de vader,
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2. De feiten
2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders. Het gezag over [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 6 oktober 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling op 26 augustus 2021 is verlengd tot 6 april 2022.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen met zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De GI heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in oktober 2020 onder toezicht gesteld vanwege grote zorgen over de onveilige en onvoorspelbare thuissituatie waarin zij opgroeiden. De kinderen waren getuige van conflicten tussen hun ouders en werden blootgesteld aan de spanningen tussen hen, ook toen de ouders al uit elkaar waren. De ouders diskwalificeerden elkaar en er was sprake van wederzijds wantrouwen. Op enig moment liet [minderjarige 1] weten dat hij zijn vader niet meer wilde zien, waarbij het niet duidelijk was of dat vanuit hemzelf kwam of vanuit loyaliteit naar zijn moeder. Vanwege de verstoorde relatie tussen de ouders was aanvankelijk ingezet op solo parallel ouderschap waarbij de ouders alleen met elkaar communiceerden via de mail. De omgang tussen de vader en [minderjarige 2] vond plaats zonder dat er sprake was van overdrachtsmomenten tussen de ouders en alleen bij de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader zagen de ouders elkaar. De hulpverlening die was ingezet vanuit [naam praktijk] had op een gegeven moment geen openstaande doelen meer omdat het hoogst haalbare was bereikt en is overgedragen aan de omgangsbegeleider [omgangsbegeleider] . [omgangsbegeleider] zou de gesprekken met de ouders over de communicatie verder oppakken.
Inmiddels is gebleken dat de ouders in samenwerking met de hulpverlening en de GI grote stappen hebben gezet om de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. Er is sprake van een positieve lijn in de ontwikkeling van de communicatie tussen de ouders, waarbij het ze lukt om elkaar op de hoogte te stellen van afspraken en belangrijke zaken omtrent de kinderen. Verder verloopt de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader al een aantal weken op een positieve manier en de komende tijd zal de omgang qua tijd iets verruimd worden, maar nog wel begeleid door [omgangsbegeleider] .
In verband met het voornemen van de GI om een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in te dienen hebben de ouders een gesprek met elkaar gehad over het verleden en de punten die hen dwars hebben gezeten tijdens de scheiding. De vader heeft daarbij erkend dat de schuld voor een groot deel bij hem lag en dat hij dit voorheen altijd op de moeder heeft afgeschoven. Voor de moeder was dit heel belangrijk en de ijsbreker voor de rest van het gesprek. De moeder heeft van haar kant de vader vertrouwd in zijn antwoord over zijn drugsgebruik. De ouders hopen dat wanneer zij samen op één lijn staan en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zien dat hun ouders normaal tegen elkaar kunnen doen, dit rust brengt voor de kinderen. Ze hebben geen behoefte meer aan verplichte gesprekken met de GI en hulpverleners en willen zelf met een plan komen waarin ook de omgang met [minderjarige 1] wordt meegenomen.
De GI is van mening dat de positieve ontwikkeling die ouders doormaken pril is en dat het nu nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling af te sluiten. Het is van belang dat deze positieve ontwikkeling nog gevolgd wordt, zeker nu er een wijziging is in de hulpverlening en de omgang tussen vader en [minderjarige 1] opgebouwd gaat worden.
3.3.
Namens de GI is het verzoek ter zitting toegelicht en gehandhaafd. Het was een heel goed initiatief van de moeder om met de vader in gesprek te gaan. Ze hebben samen een goed plan gemaakt voor een structurele omgang tussen de vader en [minderjarige 1] . Zoals de ouders er nu in staan, heeft de GI er wel vertrouwen in dat het goed gaat in het vrijwillig kader met de ondersteuning van [omgangsbegeleider] . Maar mocht het toch fout gaan dan wordt het lastiger om in te grijpen omdat er dan geen dwangkader meer is. Met een verlenging van de ondertoezichtstelling kan de GI nog enkele maanden monitoren of het de ouders lukt om de positieve lijn vast te houden.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] is naar de rechtbank gekomen omdat hij wil vertellen dat het beter gaat met zijn ouders. Ook het contact tussen hem en zijn vader gaat veel beter. [minderjarige 1] is heel boos geweest op zijn vader omdat hij had gezegd dat [minderjarige 1] loog, maar dat is nu uitgepraat. [minderjarige 1] vindt het fijn om bij zijn vader te zijn en hij heeft het idee dat zijn vader gek op hem is. Hij gaat inmiddels weer hele weekenden samen met [minderjarige 2] naar zijn vader. [minderjarige 1] merkt ook dat het beter gaat tussen zijn ouders en dat vindt hij fijn om te zien. Vroeger werd hij thuis afgeleverd en dan zeiden zijn ouders niets tegen elkaar, maar nu ziet hij dat ze leuk doen tegen elkaar en dat ze gewoon met elkaar praten.
4.2.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij liever zou zien dat de ondertoezichtstelling niet verlengd wordt. Sinds het gesprek met de vader gaat het erg goed en bovendien is [omgangsbegeleider] , de omgangsbegeleider, nog betrokken bij het gezin. Ook de verstandhouding tussen [minderjarige 1] en de vader is een stuk verbeterd omdat de vader excuses heeft aangeboden voor zijn gedrag, wat voor [minderjarige 1] erg belangrijk was. De ouders kunnen beter communiceren en dat zien de kinderen ook. De moeder ziet geen doelen meer voor een ondertoezichtstelling.
4.3.
De vader vindt dat het sinds het gesprek met de moeder veel beter gaat. Hij heeft een groot deel van schuld van wat er is voorgevallen op zich genomen en dat heeft de lucht geklaard. Alles is uitgesproken en gezegd en er zijn zo nu en dan nog wel frustraties, maar die zijn er in ieder gezin. Hij zit nu met de moeder op één lijn en dat is vooral voor de kinderen heel fijn om te zien. [omgangsbegeleider] , de omgangsbegeleider, is nog steeds betrokken en er is afgesproken dat zij ook nog betrokken blijft voor het geval de ouders tegen problemen aan lopen. Het gaat goed en de vader ziet dan ook geen redenen meer om de GI er nog tussen te laten zitten.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is, gelet op wat uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn.
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. In oktober 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen die vooral werden veroorzaakt door de verstoorde relatie tussen hun ouders en de spanningen die dit met zich bracht. De vraag die nu moet worden beantwoord is of er in de actuele opvoedingssituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds sprake is van een zodanige bedreiging in hun ontwikkeling dat een verlenging van de maatregel noodzakelijk is. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn er nog wel zorgen, maar niet in die mate dat een verlenging van de ondertoezichtstelling nodig is.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er sprake is van een positieve ontwikkeling in de communicatie tussen de ouders. Hoewel er aanvankelijk was ingezet op solo parallel ouderschap, lukt het de ouders inmiddels om samen te overleggen en afspraken te maken in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter spreekt zijn complimenten uit naar de ouders omdat zij erin zijn geslaagd om hun weerstand tegen elkaar opzij te zetten en met elkaar in gesprek te gaan om wederzijdse frustraties en oud zeer naar elkaar uit te spreken. Het is duidelijk dat dit gesprek de lucht tussen de ouders heeft geklaard en heeft gezorgd voor een betere onderlinge verstandhouding. De ouders hebben hiermee ook een goed voorbeeld gegeven aan de kinderen, die nu zien dat hun ouders weer op één lijn zitten en met elkaar praten.
De kinderrechter is blij om te merken dat ook [minderjarige 1] het fijn vindt om te zien dat zijn ouders beter met elkaar omgaan en dat het contact tussen [minderjarige 1] en zijn vader, wat eerder punt van zorg was, is verbeterd. De kinderrechter gaat er dan ook vanuit dat de ouders samen met de omgangsbegeleider, serieus aan de slag gaan met het plan dat zij hebben opgesteld om het contact tussen [minderjarige 1] en de vader weer op te bouwen en te verstevigen.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de ouders samen met de hulpverlening de afgelopen periode veel hebben bereikt en hebben laten zien dat zij nu in staat zijn om de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop te stellen. Gebleken is dat de omgangsbegeleiding in het vrijwillig kader kan blijven doorgaan en er zijn geen aanwijzingen dat de ouders zonder een ondertoezichtstelling niet meer aan de ingezette hulpverlening willen meewerken.
De enkele omstandigheid dat de gecertificeerde instelling wil kunnen ingrijpen mocht er onverhoopt iets misgaan en dat zij daarom zicht wil blijven houden op de situatie, is onvoldoende om een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Daarbij komt dat er een schreeuwend tekort is aan jeugdbeschermers. De jeugdbeschermer kan haar tijd veel beter aan andere kinderen besteden dan aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.4.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezicht-stelling dan ook afwijzen. Dit brengt met zich mee dat de ondertoezichtstelling van rechtswege zal eindigen op 6 april 2022

6.De beslissing

De kinderrechter:
- wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Woudman, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 30 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.