ECLI:NL:RBNHO:2022:2822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
8602328 \ CV EXPL 20-5388
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers bij vertraging van vlucht en toepasselijkheid van Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de vervoerder, hebben hun vorderingsrecht overgedragen aan Flightright. De vlucht van Heraklion naar Amsterdam-Schiphol Airport op 13 juni 2018 was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Dublin hebben gemist. Flightright vorderde een bedrag van € 800,00 aan compensatie, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.

De vervoerder, Transavia, betwistte de vordering en stelde dat Flightright niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat er geen boekingsbescheiden van de passagiers waren overgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de Verordening niet van toepassing was, omdat niet was aangetoond dat de passagiers een bevestigde boeking hadden. De kantonrechter concludeerde dat Flightright niet in staat was om de benodigde bewijsstukken te overleggen en dat de vordering op grond van artikel 7 van de Verordening moest worden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan Flightright, die ongelijk kreeg in deze procedure.

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en Flightright veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, plus eventuele nakosten. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8602328 \ CV EXPL 20-5388
Uitspraakdatum: 9 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Flightright GmbH
statutair gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiser
hierna te noemen Flightright
gemachtigde mr. H. Yildiz
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
statutair gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 27 mei 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Flightright heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
[passagier 1] en [passagier 2] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers dienden te vervoeren van Heraklion (Griekenland) via Amsterdam-Schiphol Airport naar Dublin Airport (Ierland) op 13 juni 2018 met vlucht HV6874, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Heraklion naar Amsterdam-Schiphol Airport is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dublin Airport hebben gemist.
2.3.
De passagiers hebben hun vermeende vorderingsrecht overgedragen aan Flightright.
2.4.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 120,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 800,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Daartoe voert hij aan dat Flightright primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat de vordering moet worden afgewezen daar Flightright geen boekingsbescheiden van de passagiers heeft overgelegd. Zodoende is niet gebleken dat de vordering van de passagiers onder de werkingssfeer van artikel 3 van de Verordening valt. Subsidiair stelt de vervoerder zich op het standpunt dat geen sprake is van langdurige vertraging op de eindvertraging daar de vlucht met een vertraging van 36 minuten is aangekomen op Amsterdam-Schiphol Airport. Meer subsidiair betoogt de vervoerder dat sprake is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder betwist primair dat de Verordening van toepassing is nu Flightright niet de boekingsbescheiden van de passagiers heeft overgelegd. De kantonrechter overweegt dienaangaande als volgt: artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening bepaalt dat de Verordening van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is. Vervolgens staat in het tweede lid onder a van datzelfde artikel vermeld dat het eerste lid van toepassing is op voorwaarde dat de passagiers een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich – behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 – bij de incheckbalie melden, - zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau schriftelijk (waaronder via elektronische weg) is aangegeven. In artikel 2 onder g van de Verordening is de definitie van boeking opgenomen: “
het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator.”In het arrest van het Hof van 21 december 2021 (C-146/20, C-188/20, C-196/20 en C-270.20) is een ruimere definitie aan het begrip boeking toegekend. Als een passagier beschikt over een door de touroperator afgegeven ander bewijs in de zin van artikel 2 onder g van de Verordening, dan staat dit andere bewijs ook gelijk aan een boeking. Flightright heeft noch bij dagvaarding, noch bij conclusie van repliek en noch bij akte de boekingsbescheiden dan wel andere bewijzen van de passagiers overgelegd. Flightright heeft nog in haar conclusie van repliek een bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter gaat hier echter aan voorbij nu de passagiers in hun e-mail aan Flightright hebben aangegeven dat zij op 9 januari 2021 de boekingsbescheiden kunnen overleggen, terwijl de conclusie van repliek dateert van 13 januari 2021. Niet gebleken is derhalve dat Flightright niet eerder in staat is geweest de boekingsbescheiden bij conclusie van repliek te overleggen. In de dagvaarding heeft Flightright verder nog verwezen naar productie één dat het vluchtschema van de passagiers zou moeten bevatten, echter valt het schema niet te herleiden tot de passagiers. Niet gebleken is dat passagiers daadwerkelijk van die vluchten gebruik hebben gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dan ook niet worden vastgesteld dat de passagiers een bevestigde boeking bij de vervoerder dan wel bij een touroperator hadden in de zin van de Verordening. Derhalve vallen de passagiers niet onder de werkingssfeer van de Verordening. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen. Nu het primaire verweer van de vervoerder slaagt, behoeven de overige verweren van de vervoerder geen bespreking meer.
5.3.
De proceskosten komen voor rekening van Flightright, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van Flightright, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Flightright tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter