ECLI:NL:RBNHO:2022:2839

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
9143176 \ CV EXPL 21-2418
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft AirHelp, een rechtspersoon naar buitenlands recht, de vervoerder Emirates gedagvaard wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagiers, die op 7 juni 2019 van Amsterdam-Schiphol naar Bengaluru International Airport via Dubai moesten reizen, hebben hun vorderingsrecht gecedeerd aan AirHelp. De vlucht EK 146 was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist. AirHelp vorderde een schadevergoeding van € 1.800,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder heeft in eerste instantie bij verstekvonnis op 10 februari 2021 verloren, maar kwam in verzet tegen dit vonnis. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat AirHelp aan haar stelplicht heeft voldaan. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beslissingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verstekvonnis vernietigd, de oorspronkelijke vordering van AirHelp afgewezen en de vervoerder in het gelijk gesteld. AirHelp werd veroordeeld tot restitutie van het door de vervoerder betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 23 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9143176 \ CV EXPL 21-2418
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Emirates
statutair gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
opposant
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Limited
statutair gevestigd te Hong Kong
geopposeerde
hierna te noemen AirHelp
gemachtigde mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft de vervoerder gedagvaard om te verschijnen ten overstaan van de kantonrechter op de zitting van 13 januari 2021. De vervoerder is niet verschenen, waarna de vervoerder bij verstekvonnis van 10 februari 2021 is veroordeeld. Bij dagvaarding van 17 maart 2021 is de vervoerder in verzet gekomen tegen dat verstekvonnis. Vervolgens heeft de vervoerder een akte overgelegd, houdende overlegging producties.
1.2.
AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1
[passagier 1] , [passagier 2] en [passagier 3] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Bengaluru International Airport (India) op 7 juni 2019.
2.2.
Vlucht EK 146 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dubai Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar de eindbestemming Bengaluru International Airport hebben gemist. Passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht.
2.3.
De passagiers hebben hun vermeende vorderingsrecht gecedeerd aan AirHelp.
2.4.
AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
AirHelp heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.800,00.
3.3.
De vervoerder is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde.
3.4.
De vervoerder vordert in de verzetdagvaarding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van 10 februari 2021 (onder zaak-/rolnummer 8939638 CV EXPL 20-10775) te vernietigen en AirHelp in haar oorspronkelijke vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, althans de vordering af te wijzen, met veroordeling van AirHelp tot restitutie van hetgeen de vervoerder al heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele voldoening en veroordeling van AirHelp in de proceskosten van de verzetprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Daartoe voert de vervoerder – samengevat aan – dat AirHelp niet voldaan heeft aan haar substantiërings- en stelplicht. Voorts stelt de vervoerder zich op het standpunt dat sprake is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft aangevoerd dat AirHelp niet aan zijn substantiërings- en stelplicht heeft voldaan. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat door AirHelp slechts is gesteld dat ergens op de route van de passagiers een vertraging zou zijn opgetreden. Dit is volgens de vervoerder onvoldoende. Er is immers gesteld noch gebleken dat de passagiers zich tijdig conform artikel 3 van de Verordening bij de luchtvaarmaatschappij hebben gemeld, alsmede heeft AirHelp nagelaten te stellen wat de geplande aankomsttijd van de vlucht was en wat de daadwerkelijke aankomsttijd is geweest, aldus de vervoerder.
De vervoerder heeft zijn stelling dat AirHelp niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan niet nader onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. Ook is de kantonrechter van oordeel dat AirHelp aan haar stelplicht heeft voldaan. AirHelp heeft bij conclusie van antwoord in oppositie, onder meer, gesteld dat de vlucht in kwestie met 57 minuten vertraagd is uitgevoerd, als gevolg waarvan de passagiers hun aansluitende vlucht naar de eindbestemming hebben gemist. Op 8 juni 2019 zouden de passagiers om 03.00 uur moeten aankomen op de overeengekomen eindbestemming, echter zijn de passagiers daar uiteindelijk daar om 08:55 uur aangekomen. Met het voorgaande heeft AirHelp voldoende concrete aanknopingspunten verstrekt omtrent de gestelde vertraging. Dat AirHelp niet aan haar stelplicht heeft voldaan, slaagt eveneens niet, zodat op de inhoudelijke verweren van de vervoerder wordt ingegaan.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging aangekomen zijn op de overeenkomen eindbestemming Bengaluru International Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat vlucht vertraagd is uitgevoerd als gevolg van beslissingen van de luchtverkeersleiding Eurocontrol en de lokale luchtverkeerleiding LVNL. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder het “Aircraft movement rapport”, alsmede het vluchtrapport van de vlucht overgelegd. In het vluchtrapport staat citerend, onder meer, het volgende vermeld “
ATC (00:58 – Air Traffic Control – enroute demand/ capacity/ departure slit problems.” Op basis van de CTOT mocht het toestel om 10:54 uur UTC opstijgen met een vertrekvertraging van 58 minuten, aldus de vervoerder. Een CTOT wordt door Eurocontrol slechts opgelegd indien er ergens op de route of op de bestemming van het vliegtuig (in het Europese luchtruim) beperkt luchtverkeer mogelijk is, aldus nog steeds vervoerder. De vervoerder stelt zich voorts op het standpunt dat voornoemde omstandigheden niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van de vervoerder. Voor de vervoerder zijn dit van buiten komende omstandigheden waarop hij naar de aard en oorsprong ervan geen invloed kan uitoefenen. Hierbij heeft de vervoerder tot slot nog aangevoerd dat geen enkel toestel mag vertrekken of een vlucht mag vervolgen zonder dat de bemanning daartoe stemming heeft verkregen van de lokale luchtverkeersleiding. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder, gelet op het voornoemde, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van de door Eurocontrol en door de lokale luchtverkeerleiding opgelegde restrictie aan het toestel voorafgaand aan het vertrek uit Amsterdam-Schiphol Airport.
4.5.
De kantonrechter is eveneens van oordeel dat de opgelegde restrictie als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De vervoerder had immers niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken doordat de luchtverkeersleiding een gewijzigde vertrektijd voor de vlucht heeft opgelegd. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht om een nieuw slot op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzocht. Bovendien heeft de vervoerder ook onweersproken aangevoerd dat het toestel tijdig gereed stond voor vertrek. De vertrekvertraging van de vlucht voor de duur van 58 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.6.
AirHelp stelt dat de opgelegde restrictie niet heeft geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hem niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Bengaluru International Airport gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
4.7.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 75 minuten gepland. De minimale connectietijd in Dubai bedraagt 60 minuten, hetgeen niet door AirHelp wordt betwist. De vervoerder heeft dan ook een buffer van 15 minuten aangehouden om eventuele vertragingen op te vangen, hetgeen onvoldoende is aangezien de kantonrechter een buffer van 20 minuten noodzakelijk acht. Dit neemt niet weg dat de passagiers te Dubai een aankomstvertraging van 57 minuten hadden en dat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer hadden kunnen halen. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De conclusie is dat het verzet gegrond is. Het verstekvonnis kan dan ook niet in stand blijven. De oorspronkelijke vordering zal alsnog worden afgewezen.
4.8.
De vordering van de vervoerder in verzet tot terugbetaling van hetgeen zij op grond van het verstekvonnis heeft voldaan, is als niet weersproken toewijsbaar. De wettelijke rente is eveneens als niet weersproken toewijsbaar vanaf de datum van betaling.
4.9.
AirHelp zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure, met dien verstande dat de (betekenings)kosten van de verzetdagvaarding door de vervoerder zelf gedragen moeten worden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 10 februari 2021 met zaaknummer 8939638 \ CV EXPL 20-10775;
5.2.
wijst de oorspronkelijke vordering van AirHelp alsnog af;
5.3.
veroordeelt AirHelp tot restitutie van hetgeen door de vervoerder is voldaan naar aanleiding van het verstekvonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt AirHelp tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter