In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vertraging van de vlucht LH999 van Amsterdam naar Frankfurt op 27 augustus 2018 leidde ertoe dat de passagier zijn aansluitende vlucht naar Katowice miste, wat resulteerde in een aankomst van 14 uur later dan gepland. Flightright vorderde een schadevergoeding van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De vervoerder, Lufthansa, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk ATC-slotrestricties. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van Flightright af en veroordeelde Flightright tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat vertragingen het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden om compensatie te vermijden. De rechter bevestigde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de vertraging, aangezien deze niet te vermijden was, zelfs niet met alle redelijke maatregelen.