ECLI:NL:RBNHO:2022:2852

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
8270629 \ CV EXPL 20-560
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Gdansk naar Amsterdam op 12 augustus 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming, wat aanleiding gaf tot een verzoek om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 250,00, plus buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging was veroorzaakt door dergelijke omstandigheden. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet de vereiste buffer had ingebouwd om eventuele vertragingen op te vangen, wat leidde tot de conclusie dat de passagier recht had op compensatie. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 250,00 toe, maar wees de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier niet had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat om te gaan met vertragingen, inclusief het in acht nemen van voldoende tijdbuffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8270629 \ CV EXPL 20-560
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof (Lof Advocatuur)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen akte uitlating producties meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren Rebiechowo Airport, Gdansk (Polen) via Franz Josef Strauss Airport, München (Duitsland), naar Amsterdam-Schiphol Airport op 12 augustus 2019.
2.2.
Vlucht LH1643 van Rebiechowo Airport naar Franz Josef Strauss Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagier zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport heeft gemist. De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming aangekomen.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht München-Gdansk-München (vluchten LH1642 en LH1643). Vlucht LH1642 zou volgens schema om 10:25 uur UTC moeten aankomen te Gdansk. De vlucht is met een te verwaarlozen aankomstvertraging van zeven minuten, om 10:32 uur UTC, aangekomen, aldus de vervoerder. De onderhavige vlucht is als gevolg van deze vertraging en wegens ATC-slotrestricties ook vertraagd uitgevoerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de vervoerder naar de vluchtrapporten van vluchten LH1642 en LH1643 en naar de “slot history” van de vlucht in kwestie. De vervoerder heeft ten aanzien van vlucht LH1642 enkel aangegeven dat de vlucht een te verwaarlozen aankomstvertraging van zeven minuten had. Dat deze vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden wordt door de vervoerder onvoldoende onderbouwd. Bovendien vermeldt het vluchtrapport niet waardoor de vlucht vertraagd is uitgevoerd. De vervoerder kan dan ook ten aanzien van deze vertraging geen geslaagd beroep doen op buitengewone omstandigheden.
5.5.
Nu de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat vlucht LH1642 vertraagd is uitgevoerd wegens buitengewone omstandigheden, kan (een gedeelte van) de vertraging van vlucht LH1643 evenmin zijn ontstaan wegens buitengewone omstandigheden. Naast vertragingscode 93 wordt in het vluchtrapport van de vlucht in kwestie vertragingscode 81Y genoemd (door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen) als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 26 minuten is uitgevoerd. Uit de door de vervoerder overlegde “slot history” blijkt dat de luchtverkeersleiding om 09:05 uur UTC de oorspronkelijke slot van 11:05 uur UTC heeft ingetrokken en vervolgens een nieuwe slot van 11:29 uur UTC aan het toestel heeft toegekend. De opgelegde slot werd door de luchtverkeersleiding hierna meerdere malen gewijzigd. Uiteindelijk is een slot van 11:43 uur UTC aan het toestel toegekend. De slotberichten vermelden de vertragingscodes 81 en 82. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de bemanning gevolg moest geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie heeft opgelegd. De passagier is uiteindelijk om 15:13 uur UTC te München gearriveerd, met een aankomstvertraging van 38 minuten. De kantonrechter is, anders dan de passagier, van oordeel dat de opgelegde CTOT’s wegens codes 81 en 82 aangemerkt kunnen worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering. Gesteld noch gebleken is waarom de vertraging is opgelopen tot 38 minuten. Resumerend is enkel een vertrekvertraging van 26 minuten ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid..
5.6.
De vervoerder heeft bovenop de minimale connectietijd een buffer van tien minuten ingebouwd. De kantonrechter acht een buffer van minimaal 20 minuten echter noodzakelijk. Met een vertraging van 12 minuten die niet is ontstaan door buitengewone omstandigheden, had de passagier zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport eveneens gemist. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, maar vanwege het niet in acht nemen van een redelijke buffer om eventuele vertragingen op te vangen en vanwege de niet buitengewone omstandigheden. De vordering tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 37,50 moet daarom worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 83,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter