In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Gdansk naar Amsterdam op 12 augustus 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming, wat aanleiding gaf tot een verzoek om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 250,00, plus buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging was veroorzaakt door dergelijke omstandigheden. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet de vereiste buffer had ingebouwd om eventuele vertragingen op te vangen, wat leidde tot de conclusie dat de passagier recht had op compensatie. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 250,00 toe, maar wees de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier niet had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat om te gaan met vertragingen, inclusief het in acht nemen van voldoende tijdbuffers.