ECLI:NL:RBNHO:2022:2860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
8466213 \ CV EXPL 20-3482
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar San Francisco via Frankfurt op 12 september 2018. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan drie uur, die volgens hen niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De vervoerder, Deutsche Lufthansa, betwist de vordering en stelt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder ATC-slotrestricties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op hun eindbestemming, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft aangetoond dat de vertraging deels het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vordering van de passagiers werd afgewezen.

De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder voldoende maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers hun aansluitende vlucht niet zouden hebben gehaald, zelfs zonder de buitengewone omstandigheden. De vordering tot compensatie wordt afgewezen, en de passagiers worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8466213 \ CV EXPL 20-3482
Uitspraakdatum: 16 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3],
4.
[passagier sub 4],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 februari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar SFO International Airport, San Francisco (Verenigde Staten) op 12 september 2018.
2.2.
De passagiers zouden om 14:50 uur (lokale tijd) vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht LH993 vertrekken en om 15:55 uur (lokale tijd) aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht UA927 om 17:25 uur (lokale tijd) verder vliegen naar SFO International Airport om daar om 20:00 uur (lokale tijd) aan te komen.
2.3.
Vlucht LH993 is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan passagiers hun aansluitende vlucht naar de eindbestemming hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een andere vlucht. Hierdoor zijn de passagiers 17 uur en 16 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 435,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming SFO International Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt (vluchten LH992 en LH993). Voorgenoemde vluchten hebben vertraging opgelopen als gevolg van, onder meer, ATC-slotrestricties, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder de vluchtrapporten van vluchten LH992 en LH993 overgelegd, alsmede de ‘slot history’ van vlucht LH992 (productie 2 tot en met 4 bij conclusie van antwoord). De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat uit de ‘slot history’ van vlucht LH992 blijkt dat de luchtverkeersleiding om 8:40 uur UTC, reeds twee uur vóór de schemavertrektijd, de slot van 10:40 uur UTC introk en deze verving door de slot van 11:56 uur UTC wegens vertragingscode 84 (weersomstandigheden op de plaats van bestemming) als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 59 minuten is uitgevoerd. Anders dan de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat vlucht LH992 onderworpen was aan restricties. Tevens heeft de vervoerder gemotiveerd weersproken waarom in dit geval geen NMOC-besluit vereist was. De vertraging die is ontstaan door de opgelegde restrictie kan naar het oordeel van de kantonrechter als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. De vervoerder had immers niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken doordat de luchtverkeersleiding een gewijzigde vertrektijd aan het toestel heeft toegekend. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht om een (nieuw) slot op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding, waardoor de vlucht met een vertrekvertraging van 59 minuten is uitgevoerd, is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden kan sprake zijn als de vertraging van de voorgaande vlucht(en) direct effect heeft gehad op de uitvoering van de betreffende vlucht. Tevens geldt dat besluiten van de luchtverkeersleiding kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht. Voldoende gebleken is dat de vertraging van vlucht LH992 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De vluchten waren immers onderdeel van rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt en de vluchten zijn bovendien met hetzelfde toestel uitgevoerd. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH992 werkt dan ook door naar onderhavige vlucht. De vertragingsduur wegens vertragingscode 93 bedraagt blijkens het vluchtrapport van de vlucht in kwestie 40 minuten, in plaats van 59 minuten. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de vlucht LH992 een aankomstvertraging van 55 minuten had. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat de rotatie in Amsterdam van vlucht LH992 naar LH993 15 minuten sneller is uitgevoerd dan gepland. In deze stand van zaken wordt de vertraging voor de duur van 40 minuten aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. Naast vertragingscode 93 wordt in het vluchtrapport vertragingscodes 63F en 89O genoemd. Met de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat de vertraging wegens codes 63F, als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 20 minuten is uitgevoerd, geen buitengewone omstandigheid kan opleveren nu de vervoerder dit onvoldoende heeft onderbouwd. Ten aanzien van vertragingscode 89 (door de plaatselijke luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen) heeft de vervoerder aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat dit ook een buitengewone omstandigheid vormt. In beginsel is het juist dat vertragingscode 89 een buitengewone omstandigheid kan vormen. De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder het originele besluit van de luchtverkeersleiding niet heeft overgelegd waardoor niet kan worden vastgesteld of de nieuwe slot door toedoen van de ververvoerder is opgelegd als gevolg waarvan de vertrektijd is opgeschoven. De vervoerder heeft de stelling van de passagiers gemotiveerd weersproken, zodat de vertrekvertraging van zeven minuten wegens code 89O als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. In het vluchtrapport staat dat de vlucht te Frankfurt met een aankomstvertraging van 71 minuten is aangekomen. Gesteld noch gebleken is waarom de vertraging is opgelopen tot 71 minuten. Resumerend is enkel een vertrekvertraging van 47 minuten wegens vertragingscodes 93 en 89O aan te merken als buitengewone omstandigheden.
5.6.
Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagiers zijn om 17:06 uur (lokale tijd) aangekomen te Frankfurt. De aansluitende vlucht van de passagiers naar SFO International Airport stond om 17:25 uur (lokale tijd) gepland te vertrekken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 47 minuten zou de vlucht om 16:19 uur (lokale tijd) te Frankfurt zijn gearriveerd. De minimale overstaptijd in Frankfurt bedraagt 45 minuten. Indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, dan zouden de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gehaald. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.7.
De passagiers stellen dat de opgelegde restricties niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hen niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op hun eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vlucht naar SFO International Airport gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
5.8.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat tussen de aansluitende vluchten een overstaptijd van 90 minuten was gepland. De minimale overstaptijd te Frankfurt bedraagt 45 minuten. Daarboven heeft de vervoerder een buffer van 45 minuten ingebouwd. De kantonrechter acht een buffer van 20 minuten noodzakelijk, hetgeen de vervoerder in acht heeft genomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 436,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter