ECLI:NL:RBNHO:2022:2873

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
15/872162-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door verkoop van heroïne met een geschat bedrag van € 408.300,69

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor de verkoop van heroïne. De officier van justitie had op 15 augustus 2019 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op eerdere veroordelingen en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2017 tot en met 19 januari 2018 opzettelijk heroïne heeft verkocht en dat hij in deze periode een aanzienlijk bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald. De vordering van de officier van justitie werd in eerste instantie vastgesteld op € 447.542,04, maar werd later bijgesteld naar € 408.300,69. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord en zijn er verklaringen van afnemers en andere betrokkenen gepresenteerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte langer dan de bewezen periode in heroïne heeft gehandeld en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden ontnomen. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen, met een mogelijke gijzeling van maximaal 1080 dagen indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/872162-17 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 5 april 2022
Tegenspraak ex artikel 279 Wetboek van Strafvordering
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 15 augustus 2019ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
hierna ook te noemen: [verdachte 1] of de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 15 augustus 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid Sr zal vaststellen op
€ 447.542,04en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering enerzijds op de feiten die bij vonnis van deze rechtbank van 12 juni 2018 bewezen zijn verklaard en waarvoor de veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld. Anderzijds baseert de officier van justitie de vordering op andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Het is volgens de officier van justitie aannemelijk dat deze feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2019.
De officier van justitie heeft in haar nieuwe voordeelsberekening van 12 augustus 2019 de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 408.300,69.
Ter terechtzitting van 20 september 2019 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak op verzoek van de raadsvrouw aangehouden voor onbepaalde tijd, omdat de aanvang zodanig was verlaat (door uitloop van de vorige zaak op de zitting) dat zij niet langer aanwezig kon blijven. Bij die gelegenheid zijn termijnen afgesproken voor een schriftelijke ronde voorafgaand aan een verdere behandeling ter zitting en is bepaald dat de veroordeelde dient te worden gehoord op de ontnemingsvordering bij de politie.
Vervolgens zijn door de verdediging een conclusie van antwoord, door de officier een conclusie van repliek en door de verdediging een conclusie van dupliek ingediend.
De raadsvrouw voornoemd heeft in haar conclusie van dupliek van 2 maart 2020 verzocht tot het horen als getuigen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. De veroordeelde is vervolgens opgeroepen te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 11 mei 2021. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
Ter terechtzitting van 11 mei 2021 zijn gehoord de raadsvrouw voornoemd en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris teneinde de door de verdediging verzochte getuigen te horen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsvrouw gewisselde voordeelsberekening (d.d. 12 augustus 2019), conclusie van antwoord (niet gedateerd), conclusie van repliek (d.d. 22 januari 2020) en conclusie van dupliek (d.d. 2 maart 2020). Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het proces-verbaal van verhoor van de veroordeelde (d.d. 31 oktober 2019), het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (d.d. 20 september 2021) en het proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen van de rechter-commissaris van 24 september 2021 waaruit blijkt dat [getuige 1] en [getuige 2] niet als getuigen konden worden gehoord, nu zij zijn overleden.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 22 maart 2022. Daarbij zijn gehoord de raadsvrouw voornoemd en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 5 april 2022.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.
De periode waar de vordering betrekking op heeft is een langere dan bewezen is verklaard in het veroordelend vonnis van 12 juni 2018. Het is volgens de officier van justitie aannemelijk dat de veroordeelde langer dan de door de rechtbank vastgestelde periode van drie maanden in heroïne heeft gehandeld. Dit blijkt namelijk uit telefoontaps, observaties en verklaringen van afnemers. Bovendien is hieruit naar voren gekomen dat de veroordeelde niet alleen kleinere hoeveelheden aan verslaafden verkocht, maar dat hij ook handelde in grotere hoeveelheden.
Onder de plinten van het keukenblok in de door de verdachte gehuurde woning aan de [adres 2] werden 17 plastic zakken aangetroffen met daarin elk een halve kilo zuivere heroïne. In een vuilniszak in de meterkast werden 44 lege precies dezelfde plastic zakken aangetroffen, met daarin restanten van heroïne. Het is aannemelijk dat in deze zakken ook een halve kilo heroïne heeft gezeten. In het pand werden verder diverse voorwerpen aangetroffen die geschikt zijn om verdovende middelen mee te versnijden en zakken met vermoedelijke versnijdingsmiddelen. Bij het versnijden wordt de totale hoeveelheid met 100% vermeerderd. Dat betekent dat de veroordeelde 44 kilo versneden heroïne heeft verkocht. De prijs voor een kilo zuivere heroïne bedraagt ongeveer
€ 21.126,-. Uit de verklaringen van afnemers en tapgesprekken blijkt dat de veroordeelde heroïne verkocht vanaf € 21,- per gram. Dit betreft een reële straatprijs. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan ook uitgegaan van een kiloprijs van
€ 21.000,-.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting volhard bij het eerder ingenomen standpunt dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat dan door de officier van justitie is gevorderd, namelijk op een bedrag van € 12.600,-.
De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de in de woning aangetroffen zakken met heroïne en lege zakken met resten van heroïne niet aan de veroordeelde toebehoorden. De veroordeelde heeft op 31 oktober 2019 namelijk verklaard dat hij de woning voor zes maanden aan een vriend had verhuurd. Deze vriend betaalde de veroordeelde hiervoor 100 gram heroïne per maand, die de veroordeelde verkocht voor € 21,- per gram. Meer dan dit heeft hij niet verkocht. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de raadsvrouw verwezen naar de camerabeelden van de woning, waaruit blijkt dat ook iemand anders toegang had tot de woning.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verder verzocht om de verklaringen van de afnemers [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] niet mee te wegen, maar uit te gaan van de verklaring die de veroordeelde op 31 oktober 2019 heeft afgelegd. De raadsvrouw heeft hiertoe naar voren gebracht dat [getuige 1] en [getuige 2] belastende getuigen betreffen die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Ten aanzien van [getuige 3] heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat uit zijn nieuwe verklaring bij de rechter-commissaris blijkt dat zijn geheugen is aangetast en dat er niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld hoe lang hij heroïne bij de veroordeelde heeft afgenomen.

5.Oordeel van de rechtbank

5.1
Grondslag van de vordering
Bij vonnis van deze rechtbank van 12 juni 2018 is de veroordeelde veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarbij is bewezenverklaard dat:
Feit 1
hij in de periode van 1 november 2017 tot en met 19 januari 2018 in Nederland, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
Feit 2
hij op 19 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Op grond van vorenstaande kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten en door andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 4 mei 2018 heeft verbalisant [verbalisant] een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de ontnemingsrapportage zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
De officier van justitie heeft op 12 augustus 2019 in aanvulling op de ontnemingsrapportage enige correcties op de berekening toegepast en de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 408.300,69.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het naar aanleiding van de ontnemingsrapportage en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de in de strafzaak bewezenverklaarde feiten en andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
Ontnemingsperiode en hoeveelheid
De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat de ontnemingsperiode zou moeten worden beperkt tot een periode van zes maanden en dat de verkochte hoeveelheid heroïne moet worden beperkt tot 600 gram. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de ontnemingsrapportage, en de daaraan ten grondslag liggende stukken in het strafdossier, blijkt dat de veroordeelde op 21 november 2017 als verdachte is aangemerkt met betrekking tot de handel in heroïne. Het hierop volgende onderzoek heeft duidelijke aanknopingspunten opgeleverd dat de veroordeelde langere tijd in heroïne heeft gehandeld dan is bewezen verklaard in het veroordelend vonnis van 12 juni 2018. Behalve uit de verklaringen van verschillende afnemers komt dit onder meer naar voren uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van de veroordeelde. Hieruit komt namelijk naar voren dat de tegennummers in de periode van 21 mei 2017 tot 21 november 2017 in gebruik zijn (geweest) bij gebruikers en dealers van (hard)drugs. Bovendien werd de betreffende woning – die uitsluitend lijkt te zijn gebruikt om heroïne op te slaan en te versnijden – door de veroordeelde al vanaf 18 april 2014 gehuurd. Daarnaast is het op basis van telefoontaps, observaties en verklaringen van afnemers bovendien niet aannemelijk dat de veroordeelde slechts 100 gram per maand zou hebben verkocht, gelet op de frequentie van de transacties en de verkochte hoeveelheden.
Bij de beoordeling van het verweer betrekt de rechtbank verder dat de veroordeelde geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de door hem genoten opbrengst van de handel in heroïne. De enkele niet op enigerlei wijze onderbouwde verklaring die de veroordeelde hierover heeft afgelegd, inhoudende dat hij de woning voor zes maanden had verhuurd aan een vriend wiens naam hij niet wil noemen en die hem hiervoor 100 gram heroïne per maand gaf, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. In de periode van 19 december 2017 tot 19 januari 2018 is er een camera geplaatst op de voordeur van de woning. Uit deze camerabeelden blijkt dat de veroordeelde de woning regelmatig en soms meerdere keren per dag heeft betreden en dat hij op 8 januari 2018 de woning ingaat met een tas met de letters ‘MCD’. Een soortgelijke tas is tijdens de doorzoeking aangetroffen met daarin acht blokken van een halve kilo heroïne. Op de camerabeelden is verder nog te zien dat een onbekende man op drie verschillende momenten kortstondig de woning betreedt. De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat de aangetroffen heroïne en de lege zakken aan iemand anders toebehoren dan aan de veroordeelde, nu de onbekende man slechts korte tijd in de woning verbleef en geen tassen bij zich had en hij dus geen grote hoeveelheden heroïne naar binnen kan hebben gebracht.
De officier van justitie heeft de aangetroffen lege zakken met heroïneresten als uitgangspunt genomen voor de berekening van de door veroordeelde verkochte hoeveelheid heroïne. De rechtbank acht dat een objectief aanknopingspunt voor de voordeelsberekening. De rechtbank gaat daarom uit van de door de officier van justitie gekozen methode voor de berekening van de door de veroordeelde genoten opbrengst en gaat dus voorbij aan de door de veroordeelde afgelegde – niet aannemelijke – verklaring en de daarop gebaseerde berekening van zijn raadsvrouw.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, toereikend voor de conclusie dat de veroordeelde gedurende meerdere jaren heeft gehandeld in heroïne, waarover hij voordeel heeft genoten.
Verklaringen afnemers
Nu zich in de ontnemingsrapportage en het strafdossier voldoende steunbewijs bevindt dat de veroordeelde langer dan zes maanden in heroïne heeft gehandeld, zal de rechtbank de verklaringen van de afnemers [getuige 1] en [getuige 2] meewegen in haar oordeel. Er kan immers niet gezegd worden dat het oordeel van de rechtbank ‘in beslissende mate’ steunt op hun verklaringen. De rechtbank betrekt de verklaring van [getuige 3] eveneens in haar oordeel, nu ook zijn verklaring voldoende steun vindt in voornoemde ontnemingsrapportage en het strafdossier.
5.4
Berekening
De rechtbank gaat bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de
berekening zoals opgenomen in de voordeelsberekening van 12 augustus 2019.
Kosten
Het is aannemelijk dat de veroordeelde 22 kilo zuivere heroïne heeft gekocht.
Zijn investering is dan 22 x € 21.126,- = € 464.772,-
De huurkosten van de woning waren € 50.927,31.
De totale investering bedraagt dan 464.772,-
50.927,31 +
------------------------------------------------------------------------
Investering totaal 515.699,31
Opbrengst
Opbrengsten totaal is 44 x € 21.000,- = 924.000,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengsten minus de totale investering:
924.000,-
515.699,31 -/-
------------------
€408.300,69
Het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door de rechtbank geschat op: € 924.000,- -/- 515.699,31 =
€ 408.300,69.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 408.300,69(zegge: vierhonderdachtduizend driehonderd euro en negenenzestig eurocent).
Legt aan [verdachte 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter hoogte van
€ 408.300,69(zegge: vierhonderdachtduizend driehonderd euro en negenenzestig eurocent) ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2022.
mr. Lamboo en mr. Pomper zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.