ECLI:NL:RBNHO:2022:2906

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/15/325601 / KG ZA 22-79
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot medewerking aan levering woning in kort geding met betrekking tot echtscheiding en convenant

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres, [eiser], medewerking van gedaagde, [gedaagde], aan de levering van de voormalige echtelijke woning. Partijen zijn ex-echtgenoten die op 14 augustus 2019 zijn getrouwd en een minderjarig kind hebben. Na de indiening van een echtscheidingsverzoek op 12 mei 2020, hebben zij een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder de toedeling van de woning aan [eiser]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de opschortende voorwaarden voor de toedeling van de woning niet binnen de gestelde termijn zijn vervuld, maar dat [gedaagde] door zijn weigering om een akte van berusting te ondertekenen en het instellen van hoger beroep, de vervulling van deze voorwaarden heeft belet. De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de medewerking van [gedaagde] voor de overdracht van de woning. De vordering tot medewerking aan de levering wordt toegewezen, terwijl de vordering tot betaling van eigenaarslasten en advocaatkosten wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/325601 / KG ZA 22-79
Vonnis in kort geding van 6 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiseres,
advocaat mr. R.W.S. Nijman te Oegstgeest,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 maart 2022 met producties 1 t/m 18
  • de brief van 16 maart 2022 van mr. Nijman met twee aanvullende producties
  • de e-mail van 22 maart 2022 van mr. Raaijmakers met producties 1 t/m 4
  • de e-mail van 22 maart 2022 van mr. Nijman met één aanvullende productie
  • de mondelinge behandeling gehouden op 23 maart 2022.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Nijman voornoemd,
  • [gedaagde], bijgestaan door mr. Raaijmakers voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn ex-echtgenoten. Zij zijn op 14 augustus 2019 getrouwd in beperkte gemeenschap van goederen en hebben samen een minderjarig kind. Op 12 mei 2020 heeft [eiser] een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. In vervolg daarop hebben partijen onder begeleiding van een mediator afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Vervolgens zijn partijen op 8 maart 2021 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) overeengekomen.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalig echtelijke woning aan het adres [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning). Partijen hebben hiervoor een hypothecaire lening bij Obvion afgesloten. In het convenant is de woning aan [eiser] toebedeeld. Hierover is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(…)
4.4
De in artikel 4.1 omschreven onroerende zaak wordt toegescheiden aan de vrouw onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening voor haar rekening te nemen onder de volgende opschortende voorwaarden:
  • dat de vrouw financieel in staat zal zijn om toedeling te accepteren, dat wil zeggen dat de geldverstrekker het haar met een hypothecaire geldlening mogelijk maakt om de huidige hypothecaire verplichtingen [inclusief overlijdensrisicoverzekering] over te nemen en/of af te lossen onder toekenning van een nieuwe of aanvullende hypothecaire lening;
  • dat de geldverstrekker de man ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schuld als vermeld in artikel 4.2.
(…)
4.9
Indien de vrouw binnen een redelijke termijn van maximaal 3 maanden, vanaf de datum dat de Rechtbank de echtscheidingsbeschikking heeft vastgesteld, niet kan voldoen aan de opschortende voorwaarden als vermeld in artikel 4.4, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde tegen een redelijke nader tussen partijen te bepalen prijs. In dat geval zal de restantopbrengst/schuld bij helfte tussen partijen worden gedeeld.
(…)”
2.3.
Over de betaling van de hypotheekrente, verzekeringen en belastingen (hierna: eigenaarslasten) is in artikel 4.5 sub f van het convenant het volgende opgenomen:
“(…)
f. Met ingang van de dag dat de notariële levering van de woning aan de vrouw heeft plaatsgevonden, zijn de eigenaarslasten (hypotheek, verzekeringen, belastingen) voor rekening van de vrouw.”
Tenslotte over de betaling van advocaatkosten het volgende:
“(…)
5.16
De kosten van mediation worden tussen partijen fifty/fifty verdeeld op grond van mediationovereenkomst gesloten op 4 september 2020. Advocaatkosten delen partijen eveneens fifty/fifty.
(…)”
2.4.
Na het overeenkomen van het convenant is tussen partijen alsnog discussie ontstaan. Bij beschikking van 2 juni 2021 van de rechtbank is de echtscheiding uitgesproken (hierna: de beschikking). Het convenant maakt deel uit van de beschikking. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde] heeft vervolgens geweigerd een akte van berusting te ondertekenen.
2.5.
Op 26 augustus 2021 heeft [gedaagde] hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking en een voorlopige voorziening gevraagd. [gedaagde] heeft grieven ingesteld tegen – samengevat – de bepaling van het hoofdverblijf van het kind bij [eiser], de zorgregeling, toedeling van de woning aan [eiser] en alimentatie. Het hoger beroep zag niet op vernietiging van de uitgesproken echtscheiding. De beschikking is na afloop van de appeltermijn op 12 oktober 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.6.
Bij de mondelinge behandeling op 23 december 2021 van beide procedures bij het gerechtshof, zijn partijen een schikking overeengekomen. In het kader van die schikking is de zorgregeling van [gedaagde] met het kind uitgebreid en heeft [gedaagde] al zijn overige vorderingen ingetrokken.
2.7.
Op 17 januari 2022 heeft de financieel adviseur van [eiser] de door partijen in het convenant aangewezen notaris verzocht de akte van verdeling op te stellen. [gedaagde] heeft daarop via de notaris en zijn advocaat laten weten niet te zullen meewerken aan de levering, omdat de termijn van artikel 4.9 van het convenant inmiddels was verstreken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen om bij de door partijen aangezochte notaris (van notariskantoor [notaris] te [plaats 3]) zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en verlijden van een akte van levering van de woning aan [eiser],
- te bepalen dat als [gedaagde] niet meewerkt aan het voorgaande, het vonnis van de voorzieningenrechter in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde],
- te veroordelen tot betaling van zijn deel van de eigenaarslasten tot het moment van levering van de woning en tot betaling van zijn deel van de advocaatkosten gemaakt in de echtscheidingsprocedure in eerste aanleg.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover in het kader van deze procedure van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang levering woning

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen door het convenant al heeft plaatsgevonden. [eiser] vordert op grond van het convenant levering van de woning. Het spoedeisend belang vloeit voort uit haar stellingen en de aard van deze vordering. De voorzieningenrechter zal daarom overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen partijen.
Medewerking overdracht woning?
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat zij het convenant zijn overeengekomen. Uitgangspunt is dan ook dat zij naar elkaar toe gehouden zijn de daarin opgenomen afspraken uit te voeren. Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] voor toescheiding van de woning aan haar, binnen drie maanden na de echtscheidingsbeschikking aan de opschortende voorwaarden uit artikel 4.4. van het convenant moet voldoen. Vaststaat dat de opschortende voorwaarden niet binnen de in het convenant gesteld termijn zijn vervuld. Partijen verschillen nu van mening over de vraag of dit betekent dat [eiser] de woning niet meer aan zich kan laten toescheiden.
4.3.
[gedaagde] heeft erop gewezen dat [eiser] niet conform artikel 4.9 van het convenant binnen de termijn van drie maanden na de datum van de beschikking, de opschortende voorwaarden van artikel 4.4 van het convenant heeft vervuld. De woning moet daarom op grond van artikel 4.9 van het convenant te koop worden gezet. Dit wil hij ook, omdat de marktwaarde van de woning inmiddels hoger is dan in het convenant is vastgesteld. Hem komt inmiddels bij verkoop aan een derde meer toe dan bij toedeling aan [eiser] conform het convenant, aldus [gedaagde].
4.4.
[eiser] heeft daar tegenover gesteld dat de termijnoverschrijding van artikel 4.9 van het convenant haar in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen. Juist door de weigering van [gedaagde] om de akte van berusting te ondertekenen heeft zij eerst de appeltermijn moeten afwachten. Pas daarna kon de echtscheiding worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Vervolgens heeft [gedaagde] juist voor afloop van de appeltermijn hoger beroep ingesteld tegen de beschikking, waardoor het voor haar niet mogelijk was om de toedeling van de woning te effectueren.
4.5.
Ter toelichting van haar stelling heeft [eiser] gesteld dat een hypotheekadviseur geen offertes zal opvragen en een bank geen offertes zal afgeven voordat de echtscheiding is ingeschreven en ook niet zolang er nog rechtsmiddelen openstaan tegen de toedeling van de woning. Het opvragen van een offerte brengt ook aanzienlijke kosten met zich mee. Pas na 23 december 2021, de datum van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof waarbij [gedaagde] zijn vorderingen met betrekking tot de woning introk, was zij in staat een offerte aan te vragen om de hypotheek over te nemen om zo aan de voorwaarden van artikel 4.4 van het convenant te voldoen.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 4.4 en artikel 4.9 van het convenant zich in samenhang zo laten lezen dat [eiser] om de woning aan zich te kunnen laten toescheiden, binnen drie maanden na de echtscheidingsbeschikking aan de opschortende voorwaarden uit artikel 4.4. van het convenant moet voldoen. In artikel 6:23 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat in het geval een partij bij niet-vervulling van een voorwaarde belang heeft en hij die vervulling belet, de voorwaarde alsnog als vervuld geldt als de redelijkheid en billijkheid dit vragen. Bij de beoordeling of dit aan de orde is moeten alle daarvoor van belang zijnde omstandigheden in aanmerking worden genomen. [1]
4.7.
[gedaagde] heeft belang bij de niet-vervulling van de opschortende voorwaarden. Volgens zijn eigen verklaring ontvangt hij door de gestegen woningprijzen bij verkoop van de woning aan een derde immers meer dan bij toedeling aan [eiser] volgens het convenant.
4.8.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat het voor [eiser] niet mogelijk was om aan de opschortende voorwaarden te voldoen, zolang de echtscheiding nog niet definitief was en zolang het convenant nog ter discussie stond. Dit betekent dat [gedaagde] door zijn weigering de akte van berusting te ondertekenen en door het instellen van het hoger beroep de vervulling van de opschortende voorwaarden heeft belet.
[eiser] heeft immers onweersproken gesteld financieel in staat te zijn de toedeling van de woning overeenkomstig het convenant ‑ en dus met het ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening ‑ te realiseren. De hypotheekadviseur van [eiser] heeft ook kort na het door [gedaagde] intrekken van zijn vorderingen bij het gerechtshof, aan de notaris verzocht de akte van verdeling op te stellen.
4.9.
Tegen deze achtergrond is aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel komt dat de opschortende voorwaarden op grond van artikel 6:23 lid 1 BW als vervuld gelden binnen de gestelde termijn, omdat de redelijkheid en billijkheid dit verlangen. [gedaagde] kan zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet op het niet tijdig vervuld zijn van de opschortende voorwaarden beroepen.
4.10.
[eiser] heeft dus een gerechtvaardigd en spoedeisend belang bij de medewerking van [gedaagde] bij overdracht van zijn aandeel van de woning aan haar.
4.11.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat het convenant door gewijzigde omstandigheden niet ongewijzigd in stand kan blijven, omdat na het tekenen van het convenant het kind van partijen aan hem te kennen heeft gegeven bij hem te willen wonen. [gedaagde] heeft echter geen vordering op grond van artikel 6:258 BW ingesteld.
4.12.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandeel in de woning aan [eiser] op de wijze zoals bepaald in de beslissing.
Spoedeisend belang geldvorderingen
4.13.
In procedures waarin een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt gevraagd moet de eisende partij ook een spoedeisend belang aantonen voor toewijzing van de gevraagde nevenvorderingen. Dat betekent in dit geval dat het feit dat de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de levering van de woning aanneemt, niet betekent dat een dergelijk spoedeisend belang ook (zonder meer) wordt aangenomen voor de geldvorderingen. [2]
4.14.
[gedaagde] heeft expliciet het spoedeisend belang bij toewijzing van de geldvorderingen betwist en geconcludeerd tot afwijzing. Subsidiair heeft hij de verschuldigdheid van deze vorderingen betwist en meer subsidiair voor wat betreft de eigenaarslasten gesteld dat hij slechts tot het moment dat hij in juni 2021 de woning verliet een bijdrage aan de eigenaarslasten is verschuldigd.
4.15.
[eiser] heeft de gestelde spoedeisendheid niet nader onderbouwd. De gevorderde vergoeding van de eigenaarslasten en advocaatkosten zullen worden afgewezen, omdat er wat deze vorderingen betreft niet is gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat een onmiddellijke voorziening is vereist.
Proceskosten
4.16.
Gelet op de omstandigheid dat partijen getrouwd zijn geweest, zullen de proceskosten tussen hen zo worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven om af te wijken van de gebruikelijke compensatie van kosten in zaken tussen voormalige echtelieden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om steeds binnen drie werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de door partijen aangezochte notaris van notariskantoor [notaris] te [plaats 3], zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en verlijden van de akte van levering van de woning aan de [adres] te [plaats 1] aan [eiser], daaronder ook begrepen het verstrekken van gegevens en stukken die nodig zijn voor het opstellen van de notariële akte,
5.2.
bepaalt dat, indien en zodra [gedaagde] in gebreke blijft bij de medewerking zoals bepaald in 5.1, dit vonnis op grond van art. 3:300 lid 2 BW in de plaatst treedt van de vereiste medewerking van [gedaagde] en in dat geval zijn toestemming en wilsverklaring vervangt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y.S. Brouwer op 6 april 2022. [3]

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6163, r.o. 3.4.3.
2.Hoge Raad 14 april 2000, NJ 2000/489 (HBS/Danestyle), r.o. 3.2
3.Conc.: 1680