ECLI:NL:RBNHO:2022:2937

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
8734305
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de toepassing van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft Flightright, een rechtspersoon naar Duits recht, een vordering ingesteld tegen de vervoerder Transportes Aereos Portugueses S.A. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam via Lissabon naar Sao Paulo op 7 juni 2018. Door een vertraging van de eerste vlucht heeft de passagier haar aansluitende vlucht gemist en is zij met meer dan 12 uur vertraging op haar eindbestemming aangekomen. Flightright vorderde compensatie van €600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een birdstrike en luchtverkeersleidingrestricties.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van de vervoerder te laat is ingediend. De rechter oordeelde dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de vertraging als gevolg van buitengewone omstandigheden niet voor rekening van de vervoerder kwam. De kantonrechter heeft de vordering van Flightright afgewezen en de proceskosten voor rekening van Flightright gesteld. De uitspraak is gedaan door mr. S.N. Schipper op 5 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8734305 \ CV EXPL 20-7247
Uitspraakdatum: 16 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar Duits recht
Flightright
gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiseres
hierna te noemen: Flightright
gemachtigde: mr. H. Yildiz
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht, Transportes Aereos Portugueses S.A.gevestigd te Lissabon (Portugal), te dezer zake woonplaats kiezende te Amsterdam
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 29 mei 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Flightright heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
[de passagier] (hierna te noemen: de passagier) heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Lissabon Airport (Portugal) naar Sao Paulo Guarulhos International (Brazilië) op 7 juni 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht (TP661) is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging heeft de passagier haar aansluitende vlucht (TP87) gemist. Als gevolg daarvan is de passagier omgeboekt naar een andere vlucht (TP89). De passagier is met meer dan 12 uur vertraging op haar eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft haar vermeende vorderingsrecht overgedragen aan Flightright.
2.4.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten;
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan de vertraging van vlucht TP661 het gevolg was van buitengewone omstandigheden, te weten AFTM SLOT restricties, een vertraagde binnenkomst van de voorafgaande vlucht en een mogelijke birdstrike, welke ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Voorts heeft de vervoerder bij dupliek aangevoerd dat Flightright in de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu bij de ‘
Abtretung / Assignment of Rights’ geen kopie van het identiteitsbewijs van de passagier is overgelegd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat Flightright niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens het ontbreken van een kopie van het identiteitsbewijs van de passagier. Dit verweer is door de vervoerder eerst bij dupliek aangevoerd. Flightright stelt dat de vervoerder genoeg gelegenheid heeft gehad om dit verweer eerder in de procedure op te werpen. De kantonrechter overweegt dat excepties op grond van artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) bij conclusie van antwoord moeten worden opgeworpen, tenzij de aanleiding voor het opwerpen van de exceptie pas na het nemen van de conclusie van antwoord is ontstaan. Excepties zijn die verweren die ertoe strekken dat de rechter op grond van regels van processuele aard niet aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil zelf toekomt. Het door de vervoerder gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer is aan te merken als een exceptie in de zin van artikel 128 lid 3 Rv. Nu de vervoerder dit verweer pas bij dupliek heeft aangevoerd is hij daarmee te laat. De kantonrechter concludeert dat het niet-ontvankelijkheidsverweer als in strijd met de eis van concentratie van verweer moet worden gepasseerd.
5.3.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vertraging van vlucht TP661 het gevolg is geweest van de vertraagde binnenkomst van de voorgaande vlucht met hetzelfde toestel (18 minuten), een mogelijke birdstrike (47 minuten) en door de luchtverkeersleiding specifiek aan vlucht TP661 opgelegde slotrestricties (63 minuten). De vervoerder voert aan dat deze drie vertragingsoorzaken dienen te worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden.
5.5.
Ten aanzien van de voorafgaande vlucht TP662 geldt het volgende. De vervoerder heeft het vluchtrapport van vlucht TP662 overgelegd. Uit het vluchtrapport volgt dat vlucht TP662 in totaal 13 minuten vertraging heeft opgelopen bestaande uit twee vertragingsoorzaken: een vertraagde binnenkomst van de voorafgaande vlucht (3 minuten) en door de luchtverkeersleiding opgelegde AFTM SLOT restricties aan vlucht TP662 (10 minuten). De kantonrechter overweegt dat de vervoerder verplicht is een door de luchtverkeersleiding opgelegde CTOT op te volgen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT moet dan ook worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Een CTOT is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van de vervoerder. De vraag die vervolgens voorligt is of de voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Vlucht TP662 en TP661 zijn onderdeel van de rotatievlucht Lissabon-Amsterdam-Lissabon. Een vertraging die zich voordoet in het eerste gedeelte van de rotatie kan invloed hebben op het tweede deel van de rotatie. In dit geval is voldoende gebleken dat de vervoerder voldoende reservetijd had gepland tussen de twee vluchten. Vlucht TP662 is vertraagd uitgevoerd als gevolg van een buitengewone omstandigheid. Als gevolg van deze buitengewone omstandigheid heeft vlucht TP661 een vertrekvertraging van 10 minuten opgelopen. Dit blijkt uit de in het vluchtrapport opgenomen vertragingscode 93. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht TP662 doorwerkt naar de vlucht in kwestie.
5.6.
Uit het vluchtrapport van vlucht TP661 blijkt dat de bemanning van vlucht TP662 bij vertrek uit Lissabon vermoedde dat een birdstrike had plaatsgevonden (‘
AT DEPARTURE FROM LIS CREW SUSPETED POSSIBLE BIRDSTRIKE ON ENG#1’). Een birdstrike is een van buiten komende oorzaak waarna een verplichte inspectie moet plaatsvinden. Bij aankomst in Amsterdam is het toestel geïnspecteerd. Uit het Aircraft Technical Report blijkt dat de bladen van #19 en #20 door de vogelaanvaring waren vervormd, waarna een reparatie plaatsvond. Deze gebeurtenissen zijn niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij, zodat het in de onderhavige zaak een buitengewone omstandigheid oplevert. Flightright stelt dat de vervoerder, door dit verweer pas bij dupliek nader te onderbouwen, in strijd heeft gehandeld met de eis van concentratie van verweer in de zin van artikel 128 lid 3 Rv. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Het gaat immers niet om een nieuw verweer en bovendien heeft Flightright nog de mogelijkheid gehad om bij akte op de onderbouwing te reageren.
5.7.
Voorts blijkt uit het vluchtrapport dat de vlucht in kwestie een vertraging van 63 minuten heeft opgelopen als gevolg van een door de luchtverkeersleiding opgelegde CTOT. Voor zover Flightright zich op het standpunt heeft willen stellen dat de gewijzigde CTOT is opgelegd wegens toedoen van de vervoerder, is de kantonrechter van oordeel dat dit onvoldoende is gebleken. Naar het oordeel van de kantonrechter is de opgelegde CTOT dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
5.8.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder voert aan dat de “
Minimum Connecting Time” (MCT) te Lissabon 60 minuten bedraagt. Vlucht TP661 stond gepland om om 21:45 uur (UTC of lokale tijd) te landen en de aansluitende vlucht TP87 stond gepland om om 23:20 uur (UTC of lokale tijd) te vertrekken. Dit betekent dat er in het onderhavige geval sprake was van een geplande overstaptijd van 1 uur en 35 minuten. Er was derhalve sprake van een marge van 35 minuten. Dit wordt door de kantonrechter als voldoende gekwalificeerd.
5.9.
Flightright stelt dat de passagier niet is omgeboekt naar een andere vlucht ‘bij eerste gelegenheid’. Flightright stelt dat naast de vervoerder er verschillende Braziliaanse luchtvaartmaatschappijen op de route Lissabon naar Sao Paolo vliegen. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om de passagier om te boeken naar een vlucht van een andere vervoerder teneinde de vertraging van de passagier zo veel mogelijk te beperken. De kantonrechter overweegt dat van de vervoerder in beginsel niet kan worden gevergd dat hij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagier de mogelijkheid geeft om te kiezen uit alle vluchten van die dag bij alle luchtvaartmaatschappijen. Het aanbieden van de eerst mogelijke vlucht van de vervoerder zelf, dan wel van een dochtermaatschappij, is in de meeste gevallen voldoende. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit slechts anders indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. In dit geval is de passagier omgeboekt naar een vlucht die een dag later (namelijk op 8 juni 2018) vertrok. Echter is gesteld noch gebleken is dat het omboeken naar een vlucht met een andere luchtvaartmaatschappij een reële optie was. Het is niet duidelijk welke vluchten er op 7 juni 2018 vanaf Lissabon naar Sao Paulo vlogen, en of er nog vrije plaatsen beschikbaar waren op deze vlucht. Onder deze omstandigheden kan dan ook niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden.
5.10.
Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen. Flightright heeft in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van Flighright zal dan ook worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van Flighright, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Flightright tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt Flightright tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
6.3
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter