ECLI:NL:RBNHO:2022:2947

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
7389089
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreizen door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben meerdere passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, FZE Free Zone Establishment Emirates, wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar verschillende bestemmingen in Australië, Nieuw-Zeeland en Vietnam. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie en bijstand aan luchtreizigers regelt bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers stelden dat zij door de vertraging van meer dan drie uur recht hadden op compensatie van € 600,00 per persoon.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden, waaronder sneeuw en cumulonimbus bewolking, die de vliegveiligheid beïnvloedden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter concludeerde dat de passagiers niet in aanmerking kwamen voor compensatie, omdat de vervoerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vertraging die het gevolg was van de weersomstandigheden.

De kantonrechter wees de vordering van de passagiers af, met uitzondering van een deel van de passagiers die meer dan 24 uur later op hun eindbestemming aankwamen. Voor deze passagiers werd de vordering toegewezen, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.361,95, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 16 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7389089 \ CV EXPL 18-10779
Uitspraakdatum: 16 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. [passagier sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [passagier sub 3]wonende te [woonplaats] ,

4. [passagier sub 4] ,

5. [passagier sub 5] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
6. [passagier sub 6]wonende te [woonplaats] ,

7. [passagier sub 7] ,

8. [passagier sub 8] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

9. [passagier sub 9] ,

10. [passagier sub 10] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

11. [passagier sub 11] ,

12. [passagier sub 12] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

13. [passagier sub 13] ,

14. [passagier sub 14] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
15. [passagier sub 15] ,wonende te [woonplaats] ,
16. [passagier sub 16]wonende te [woonplaats] ,

17. [passagier sub 17] ,

18. [passagier sub 18] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

19. [passagier sub 19] ,

20. [passagier sub 20] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff, mr. M.J.R Hannink en M.A.P. Duinkerke
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht, FZE Free Zone Establishment Emirates
gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 3 september 2018 vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Passagiers sub 1 t/m 3, sub 7 t/m 10, sub 13, sub 14, sub 19 en sub 20 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Ngurah Rai Aisport, Denpasar Bali (Indonesië) op 14 en 15 januari 2017.
2.2.
Passagiers sub 4 en 5 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) en Kingsford Smith Airport Sydney (Australië) naar Auckland International Airport (Nieuw-Zeeland) op 14, 15 en 16 januari 2017.
2.3.
Passagier sub 6 heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Kingsford Smith Airport Sydney (Australië) op 14, 15 en 16 januari 2017.
2.4.
Passagiers sub 11 en 12 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) en Kingsford Smith Airport Sydney (Australië) naar Frankton Airport (Nieuw-Zeeland) op 14, 15 en 16 januari 2017.
2.5.
Passagiers sub 15 en 16 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Ho Chi Minh Airport (Vietnam) op 14 en 15 januari 2017.
2.6.
Passagiers sub 17 en 18 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Tullamarine Airport Melbourne (Australië) op 14 en 15 januari 2017.
2.7.
Het eerste deel van de vlucht (van Amsterdam naar Dubai, EK150) is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging hebben de passagiers hun aansluitende vlucht(en) gemist. Als gevolg daarvan zijn de passagiers omgeboekt.
2.8.
De passagiers zijn met meer dan vier uur vertraging aangekomen op hun eindbestemming:
- Passagiers sub 1 t/m 3, sub 7 t/m 10, sub 13, sub 14, sub 19 en sub 20 zijn met 24 uur en 5 minuten vertraging aangekomen op hun eindbestemming;
- Passagiers sub 4 en 5 zijn met 25 uur en 14 minuten vertraging aangekomen op hun eindbestemming;
- Passagier sub 6 is met 21 uur en 58 minuten vertraging aangekomen op zijn eindbestemming;
- Passagiers sub 11 en 12 zijn met 16 uur en 56 minuten vertraging aangekomen op hun eindbestemming;
- Passagiers sub 15 en 16 zijn met 22 uur en 32 minuten vertraging aangekomen op hun eindbestemming;
- Passagiers sub 17 en 18 zijn met 24 uur en 3 minuten vertraging aangekomen op hun eindbestemming.
2.9.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.10.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 12.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 968,00 dan wel € 1.082,95 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 februari 2017 dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vlucht van Amsterdam naar Dubai tijdig gereed stond voor vertrek. De luchthaven van Amsterdam kreeg echter te kampen met slechte weersomstandigheden, te weten regenbuien, sneeuw en cumulonibus bewolking. De wolken en buien brachten harde windstoten met zich mee. Daarnaast was er sprake van temperaturen rond het vriespunt. Dergelijke weersomstandigheden zijn van invloed op de vliegveiligheid. Om deze reden heeft de luchtverkeersleiding de capaciteit van de luchthaven teruggebracht en konden er minder vluchten uitgevoerd worden dan gepland. Hierdoor traden vertragingen op. Daarbij moesten alle vertrekkende toestellen in verband met de weersomstandigheden ijsvrij worden gemaakt. De vervoerder dient daartoe gebruik te maken van de faciliteiten die op de luchthaven aanwezig zijn.
4.2.
De de-icing procedure moet kort voor vertrek worden uitgevoerd. Indien een toestel niet opstijgt in het tijdvak waarbinnen de de-icing houdbaar is, zal een toestel moeten terugkeren zodat het proces opnieuw kan worden uitgevoerd. De lokale luchtverkeersleiding zorgt ervoor dat er geen te lange rijen ontstaan bij de de-icing platforms en dat toestellen na de de-icing zo snel mogelijk kunnen opstijgen door toestellen niet eerder van de gate te laten vertrekken. Toestellen mogen dan ook niet op het geplande moment van vertrek van de ate vertrekken of opstijgen. Dit worden zogenaamde start-up delays genoemd. De onderhavige vlucht stond om 20:52 uur UTC/21:53 uur lokale tijd, zeven minuten voor schema, klaar voor vertrek. Het toestel kreeg vervolgens van de luchtverkeersleiding een Target Start Up Approval Time (STAT) voor 22:20 uur UTC/23:20 uur lokale tijd. Met het TSAT gaf de luchtverkeersleiding aan dat het toestel met een vertraging van 20 minuten zou mogen vertrekken. Uiteindelijk kreeg het toestel de vereiste push back clearance om 22:17 uur UTC/23:17 uur lokale tijd en is het toestel van de gate vertrokken. Het toestel moest vervolgens in de rij aansluiten voor de de-icing procedure. Nadat het toestel ijsvrij is gemaakt kreeg het de instructie van de luchtverkeersleiding om naar baan 36L te rijden en het toestel kreeg aldaar om 23:29 uur UTC/00:29 uur lokale tijd de vereiste take-off clearance. De vlucht is vervolgens zo snel mogelijk uitgevoerd en is om 05:30 uur UTC/09:30 uur lokale tijd, met een vertraging van 1 uur en 55 minuten, aan de gate te Dubai gearriveerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de de-icing procedure als de uitvoering van de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. De omstandigheid dat winterweer op en rond de luchthaven van Amsterdam in januari niet als een verrassing voor de vervoerder kan komen maakt dit niet anders. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat hij afhankelijk is van luchtverkeersbeheer en de faciliteiten van Schiphol. Dit wordt niet anders op het moment dat de vervoerder er te allen tijde rekening mee houdt dat het in de winter te Schiphol kan sneeuwen. Onbetwist is dat de luchtverkeersleiding beslist wanneer het toestel van het platform mag vertrekken en dat de de-icing procedure kort voor vertrek dient plaats te vinden. De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat bij de vluchtplanning geen rekening kan worden gehouden met de mogelijke omstandigheid dat een toestel moet worden ge-de-iced. Hoe lang de-icing in beslag neemt is immers afhankelijk van de de-icing capaciteit en de drukte op de luchthaven. Indien een luchtvaartmaatschappij extra tijd zou inruimen zouden vluchten structureel veel te vroeg aankomen, omdat de de-icing in de meeste gevallen niet nodig is. Dit levert voor de luchtverkeersleiding en de luchthaven problemen op. Luchtverkeer zal dan stelselmatig eerder aankomen dan gepland. De vervoerder heeft de omstandigheden voorts voldoende onderbouwd door een verklaring van luchtverkeersbeheer te overleggen waaruit volgt dat aannemelijk is dat het toestel tijdig gereed stond voor vertrek (21:53 uur lokale tijd), waarna vanwege beschikbare outbound capaciteit een TSTAT is opgelegd voor 23:20 uur lokale tijd (22:20 uur UTC) en dat de vertraging tussen het off-blocks tijdstip 23:19 uur lokale tijd en de vertrektijd van de baan is ontstaan vanwege de de-icing procedure en het taxiën naar de polderbaan. Uit het vluchtrapport volgt tevens dat 1 uur en 10 minuten vertraging is ontstaan vanwege een ATC en 1 uur en 17 minuten vanwege de de-icing procedure.
5.4.
Gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval is de kantonrechter dan ook van oordeel dat sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vervoerder is gehouden om instructies van de luchtverkeersleiding op te volgen. Hij kan hier geen invloed op uitoefenen. Niet in geschil is dat de passagiers door bovengenoemde omstandigheden hun aansluitende vluchten hebben gemist waardoor zij met een langdurige vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen.
5.5.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers stellen dat de vervoerder onvoldoende buffer in de overstaptijd van de passagiers heeft ingeruimd. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een reservetijd (of ‘buffer’) van ten minste 20 minuten bovenop de MCT (“Minimum Connecting Time”) noodzakelijk. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden tot een vertraging van 1 uur en 55 minuten geleid. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagiers hun aansluitende vlucht(en) niet meer hadden kunnen halen. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar alternatieve vluchten.
5.6.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Ten aanzien van passagiers sub 6, sub 9, sub 11, sub 12, sub 15 en sub 16 geldt dat zij niet een dag later, in de zin van 24 uur, later zijn aangekomen op de eindbestemming. Aangezien de passagiers verder niet hebben onderbouwd dat de vervoerder geen redelijke alternatief zou hebben aangeboden, wordt er dan ook vanuit gegaan dat de vervoerder ten aanzien van deze passagiers alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De vordering van passagiers sub 6, sub 9, sub 11, sub 12, sub 15 en sub 16 wordt dan ook afgewezen.
5.7.
Passagiers sub 1 t/m 5, sub 7, sub 8, sub 10, sub 13, sub 14 en sub 17 t/m 20 zijn omgeboekt naar vluchten waarmee zij meer dan 24 uur later op de eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder heeft tegenover de betwisting dat de alternatieve vlucht niet redelijk was, gelet op de vertraging op de eindbestemming, niet aannemelijk gemaakt dat de alternatieve aangeboden vluchten een redelijke maatregel vormen in de zin van bovengenoemde arrest. De vordering van passagiers sub 1 t/m 5, sub 7, sub 8, sub 10, sub 13, sub 14 en sub 17 t/m 20 worden dan ook op grond van artikel 7 van de Verordening toegewezen.
5.8.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum aankomst vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 15 januari 2017, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 961,95 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 9.361,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.400,00 vanaf 15 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis voor zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter