ECLI:NL:RBNHO:2022:2963

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
8856211
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en geschil over buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen LOT – Polish Airlines wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Colombo naar Amsterdam, die op 22 november 2019 geannuleerd werd. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder erkende de verplichting tot compensatie, maar betwistte de vordering met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten en de ingangsdatum van de wettelijke rente. De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op de gevorderde compensatie en de wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd dat deze kosten waren gemaakt. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 2 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8856211 \ CV EXPL 20-9295
Uitspraakdatum: 2 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
procesgemachtigde: Verdex B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
LOT – Polish Airlines
gevestigd te Warschau (Polen), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers en J.O. Gemser

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 18 september 2020 vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Bandaranayake International Airport Colombo (Sri Lanka) via Frederic Chopin Airport Warschau (Polen) naar Amsterdam Schiphol Airport op 22 november 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht. Als gevolg daarvan is hij met meer dan 3 uur vertraging op zijn eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder erkent gehouden te zijn de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening te betalen. Hij betwist de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten. Hij voert daartoe aan dat voor de aanvang van de procedure geen werkzaamheden zijn verricht die onder een buitengerechtelijke kostenvergoeding vallen. Voorts wordt de ingangsdatum van de wettelijke rente betwist. Ten aanzien van het griffierecht betoogt de vervoerder dat hij volledige compensatie heeft aangeboden voordat de passagier enig griffierecht verschuldigd was. In het geval de kantonrechter niet meer toewijst dan door de vervoerder aangeboden, moet het griffierecht voor rekening van de passagier komen, aldus de vervoerder. De vervoerder betwist voorts de hoogte van de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt toegewezen aangezien de vervoerder dit deel van de vordering heeft erkend.
5.3.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagier heeft wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 22 november 2019, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.4.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder de vordering tot vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het vaststellen van de aanspraken op de claim, het voorbereidend onderzoek en het opstellen van standaard sommatiebrieven maakt niet dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.5.
De vervoerder voert aan dat de onderhavige procedure onnodig aanhangig is gemaakt, omdat de (gemachtigde van de) passagier een procedure had kunnen voorkomen door in te gaan op het schikkingsvoorstel van de vervoerder. Ter voorkoming van een procedure heeft de vervoerder op 5 november 2020 en daarmee voor de eerst dienende dag van 11 november 2020 aangeboden de hoofdsom, de wettelijke rente vanaf 14 dagen na sommatie en de kosten waaronder explootkosten en salaris gemachtigde conform het liquidatietarief te voldoen. Het griffierecht is niet aangeboden, aangezien het voorstel nog voor de eerst dienende dag is gedaan. De kantonrechter overweegt het volgende. De passagier geeft aan de schikkingsvoorstellen van de vervoerder van de hand te hebben gewezen omdat de vervoerder de buitengerechtelijke kosten niet wilde vergoeden. Dit deel van de vordering is echter afgewezen. Vast staat dat de vervoerder vóór de eerst dienende dag heeft aangeboden om de compensatie te betalen. Gelet op het een en ander ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier € 600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter