ECLI:NL:RBNHO:2022:2971

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
8284774
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en substantiëringsplicht van de passagier

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft over compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam via Frankfurt naar New York op 11 september 2019. Door vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit te betalen.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht had voldaan. Daarnaast stelde de vervoerder dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een no show en verlate push-back van de voorgaande vlucht, en dat deze omstandigheden doorwerkten op de vlucht van de passagier. De kantonrechter oordeelde dat de passagier voldoende had onderbouwd dat hij met vertraging was aangekomen, maar dat de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet te vermijden waren.

De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de vordering van de passagier om deze reden moest worden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagier ongelijk kreeg in de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskosten direct moesten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8284774 \ CV EXPL 20-867
Uitspraakdatum: 23 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] ,
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 18 december 2019 vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt am Main Airport (Duitsland) naar Newark Liberty International Airport New York (Verenigde Staten) op 11 september 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht LH989 van Amsterdam naar Frankfurt is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft zijn aansluitende vlucht gemist en is omgeboekt naar een alternatieve vlucht. De passagier is met meer dan 3 uur vertraging aangekomen op zijn eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert primair aan dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan. Subsidiair betoogt de vervoerder dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De voorgaande vlucht kreeg te maken met een no show en verlate push-back. Deze buitengewone omstandigheden werken door op de vlucht in kwestie. De vlucht in kwestie kreeg bovendien te maken met door de luchtverkeersleiding opgelegde slotrestricties. De vervoerder moest gevolg geven aan deze instructies en was genoodzaakt de voornoemde vlucht met vertraging uit te voeren.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft primair aangevoerd dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan. Het is volgens de vervoerder aan de passagier om te stellen met welke vlucht en hoe laat hij op zijn eindbestemming is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop hij daarheen is vervoerd vermeld. De substantiëringsplicht houdt slechts in dat de passagier moet ingaan op de bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. De kantonrechter overweegt dat de passagier in de dagvaarding hieraan heeft voldaan. Dit verweer van de vervoerder slaagt om die reden dan ook niet.
5.3.
Door de vervoerder wordt niet weersproken dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In punt 15 van de considerans van de Verordening heeft de Gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.4.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. Hij voert aan dat vlucht LH989 deel uitmaakt van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt (LH988/89). De voorgaande vlucht (LH988) heeft vertraging opgelopen wegens het moeten afladen van bagage (vertragingscode 85) en verlate toestemming voor een push-back (vertragingscode 87U). Deze vertragingsoorzaken hebben tezamen geleid tot 6 minuten vertrekvertraging. Het toestel is om 07:16 “off blocks” gegaan. Uit de “slot history” van vlucht LH988 blijkt dat de slot van 07:10 uur UTC reeds om 05:10 uur UTC door de luchtverkeersleiding werd ingetrokken. De CTOT (“Calculated Take-Off Time”) is hierna nog meerdere keren gewijzigd, totdat het toestel uiteindelijk gebruik heeft gemaakt van de slot van 07:32 uur UTC. Er is sprake van samenloop van vertragingsoorzaken.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat indien één of meerdere “no-shows” ertoe leiden dat de ingecheckte bagage van boord moet worden gehaald, er sprake is van een vliegveiligheids- dan wel beveiligingsprobleem dat niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij. Het betreft hier immers een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen. De kantonrechter overweegt dat het intrekken van de oorspronkelijke slottijd en het toekennen van een latere slottijd is aan te merken als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd. De vervoerder is verplicht door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. In beginsel is niet van belang wat de reden is voor het besluit van het luchtverkeersbeheer. Niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de gewijzigde slottijd heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Instructies van de luchtverkeersleiding kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vertraging van vlucht LH988 is derhalve het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.6.
De doorwerking van de omstandigheden die zich op vlucht LH988 hebben voorgedaan hebben ten aanzien van vlucht LH989 tot een vertrekvertraging van 19 minuten geleid. Dit blijkt uit het vluchtrapport, waarin bij ‘delaycode’ 93 staat vermeld. Hierbij heeft de vervoerder verwezen naar de “standard IATA delay codes”. Vlucht LH989 kende een bijkomende vertraging van 6 minuten, te wijten aan door de luchtverkeersleiding in het kader van de operationele omstandigheden op de luchthaven van Amsterdam opgelegde beperkingen (vertragingscode 89). Wederom is niet gebleken dat deze beperkingen zijn opgelegd door het toedoen van de vervoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter is ook deze omstandigheid aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
5.7.
De vlucht in kwestie is met 41 minuten vertraging aangekomen in Frankfurt. De passagier stelt dat van deze vertraging slechts 25 minuten is veroorzaakt door de buitengewone omstandigheid en dat de overige 16 minuten niet door de vervoerder worden verklaard. Deze vertraging is volgens de passagier dan ook niet het gevolg van buitengewone omstandigheden. Dit is bij dupliek door de vervoerder gemotiveerd weersproken. De vervoerder voert, onder verwijzing naar het vluchtrapport, aan dat deze vertraging het gevolg is van lange taxitijden. De kantonrechter overweegt dat een luchtvaartmaatschappij geen invloed heeft op het tijdsverloop tussen het vertrek van de gate en het opstijgen, noch op het tijdsverloop tussen het landen en aankomen op de gate. Het toestel is op dat moment afhankelijk van de luchtverkeersleiding. Dit is een omstandigheid die buiten de invloedssfeer van de vervoerder ligt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging van vlucht LH989 het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
5.8.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De passagier stelt dat de vervoerder onvoldoende buffer in de overstaptijd heeft ingeruimd. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een reservetijd (of ‘buffer’) van ten minste 20 minuten bovenop de MCT (“Minimum Connecting Time”) noodzakelijk. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden tot een vertraging van 41 minuten geleid. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagier zijn aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen.
5.9.
De vervoerder voert aan het inzetten van een reservetoestel te hebben onderzocht. Echter waren er geen vliegtuigen met bemanning beschikbaar, althans niet op een zodanige termijn dat de passagier dan eerder in Frankfurt zou zijn aangekomen dan hij thans in Frankfurt is aangekomen. De vervoerder voert voorts aan de passagier te hebben omgeboekt naar de eerst mogelijke vlucht met plaats. Dit is niet door de passagier betwist. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De passagier heeft in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagier zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter