In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, vordert eiser, een buurman, de verwijdering van een houten bouwwerk dat door gedaagden in hun achtertuin is geplaatst. Eiser stelt dat het bouwwerk psychisch letsel bij zijn echtgenote veroorzaakt en dat het hun uitzicht blokkeert. Gedaagden betwisten deze claims en stellen dat het bouwwerk niet hoger is dan de wettelijk toegestane hoogte en dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een tussenvonnis en een plaatsopneming, en heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bouwwerk niet verwijderd hoeft te worden. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiser op basis van artikel 5:49 BW niet slaagt, omdat het bouwwerk niet als scheidsmuur kan worden aangemerkt. Daarnaast is er volgens de rechtbank geen sprake van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat het bouwwerk daadwerkelijk onrechtmatige hinder veroorzaakt. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagden.