ECLI:NL:RBNHO:2022:2978

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
8938761
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en restitutie bij instapweigering van passagiers door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines na een instapweigering op een vlucht van Eindhoven naar Heraklion op 25 augustus 2020. De passagiers stelden dat zij niet konden aantonen dat zij één gezin vormden, wat volgens de vervoerder een voorwaarde was voor instap. De kantonrechter oordeelde echter dat de passagiers voldeden aan de vereisten van de Passenger Locator Form (PLF) en dat de vervoerder hen onterecht had geweigerd. De passagiers vorderden compensatie van € 800,00, restitutie van vliegtickets, en vergoeding van extra kosten zoals PCR-testen en reiskosten. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder aansprakelijk was voor de schade en wees de vorderingen van de passagiers toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.381,05 aan de passagiers, vermeerderd met rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8938761 \ CV EXPL 20-10742
Uitspraakdatum: 2 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,2. [passagier sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. M.C. Molenaar
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlinesgevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 december 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Eindhoven Airport naar Heraklion Airport Kreta (Griekenland) op 25 augustus 2020, hierna: de vlucht.
2.2.
Passagier sub 2 is tegen haar wil de toegang tot de vlucht geweigerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde instapweigering en daaruit vloeiende additionele kosten.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a) € 800,00 aan compensatie;
b) € 228,00 aan restitutie vliegtickets;
c) € 179,00 ter zake de kosten van een extra PCR test;
d) € 106,40 ter zake de extra reiskosten;
e) € 446,65 ter zake de kosten van de huurauto;
f) € 160,00 ter zake de kosten van het eerste vakantiehuis;
g) € 461,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de onterechte instapweigering gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Daarnaast stellen zij ingevolge artikel 8 aanhef en lid 1 onder a van de Verordening recht te hebben op volledige terugbetaling van de vliegtickets, ter hoogte van € 114,00 per ticket. Voorts stellen zij op grond van artikel 12 lid 1 van de Verordening aanspraak te maken op verdere compensatie genoemd onder sub c tot en met sub f.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de passagiers op een redelijke grond geweigerd zijn. De passagiers beschikten niet over de juiste reisdocumenten (ongeldig PLF formulier door ontbreken bewijs over gezin/huishouden). De vervoerder betoogt dat hij in dergelijke gevallen gehouden is om passagiers te weigeren, en dat hij derhalve niet verplicht is om compensatie te voldoen, noch om ticketprijzen te restitueren of overige schadevergoeding te betalen.

5.De beoordeling

5.1.
Niet in geschil is dat alle passagiers die vanaf 1 juli 2020 vanuit Nederland naar Griekenland vliegen uiterlijk 24 uur voor aankomst in Griekenland een
Passenger Locator Form(hierna: PLF) moeten invullen. Passagiers die uit één gezin en/of huishouden afkomstig zijn, dienen gebruik te maken van één PLF, zo volgt onder andere uit informatie op de website van de Griekse overheid: “
One PLF should be admitted per family”.
5.2.
De passagiers hebben gezamenlijk gebruik gemaakt van één PLF. De vervoerder heeft, omdat de passagiers verschillende achternamen hebben, de passagiers bij het inchecken verzocht om papieren te tonen waaruit blijkt dat de passagiers één gezin en/of huishouden vormen, zoals bijvoorbeeld een trouwboekje. Volgens de vervoerder konden de passagiers ter plaatse niet aan dit verzoek voldoen. De vervoerder voert aan gehouden te zijn de documentatie van de passagiers te controleren, en hen bij onvolledigheid de toegang te weigeren. De passagiers konden niet aantonen dat zij afkomstig waren uit één gezin en/of huishouden en passagier sub 2 is derhalve terecht geweigerd, aldus de vervoerder.
5.3.
De passagiers stellen dat zij niet bekend waren met de verplichting om te moeten kunnen aantonen dat zij uit één gezin en/of huishouden afkomstig zijn. Deze bewijsplicht volgt volgens de passagiers evenmin uit de door de vervoerder overgelegde documenten.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat noch uit de door de vervoerder aangehaalde tekst op haar eigen website noch uit de aangehaalde informatie op de website van de Griekse overheid blijkt dat passagiers geacht worden te kunnen aantonen één gezin en/of huishouden te vormen. Dat dit kennelijk wel op de website van Sunweb zou staan is niet relevant nu de passagiers niet via Sunweb of een andere reisagent hebben geboekt maar rechtstreeks bij de vervoerder zelf. Dat passagiers zouden moeten kunnen aantonen dat zij uit één gezin en/of huishouden komen is geen voorwaarde van de Griekse overheid. De Griekse overheid schrijft blijkens de informatie op haar website enkel voor dat gezinnen/huishoudens één PLF gebruiken. De passagiers hebben aan deze verplichting voldaan. Bovendien hebben zij door middel van het tonen van hun bankpasjes met beider namen erop getracht aan te tonen dat zij één gezin/huishouden vormen. Dit bewijs volstond volgens de vervoerder echter niet. De kantonrechter overweegt dat van de passagiers niet verwacht kan worden dat zij te allen tijde documenten zoals een trouwboekje of een BPR-registratie bij zich dragen. Indien de vervoerder strenge(re) (bewijs)regels hanteert had het op de weg van de vervoerder gelegen om de passagiers hieromtrent te informeren. Het komt immers vaak voor dat de leden van een gezin/huishouden niet allemaal dezelfde achternaam dragen. Uit de door de vervoerder aangehaalde vervoersvoorwaarden blijkt evenmin dat passagiers verplicht zijn te kunnen aantonen dat zij uit één gezin en/of huishouden komen. De vervoerder verwijst bij dupliek naar NOTAMS afkomstig van de luchthaven van Athene. De NOTAM vermeldt expliciet dat “
Families can also be accepted with only one joint PLF confirmation e-mail” en “
Families can also be accepted with their PLF unique QR code”. De passagiers beschikten over een gezamenlijk PLF-bevestigingsmail en een unieke PLF-QR-code. Uit de NOTAM volgt echter geen verplichting voor de passagiers om aan te tonen dat zij familie zijn en/of een huishouden vormen. De passagiers waren in het bezit van alle benodigde reisbescheiden, en passagier sub 2 is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onterecht de toegang tot de vlucht geweigerd, zodat uit artikel 4 lid 3 van de Verordening ten aanzien van passagier sub 2 een compensatieplicht voor de vervoerder volgt.
5.5.
Hoewel enkel passagier sub 2 de toegang tot de vlucht is geweigerd, is de kantonrechter van oordeel dat passagier sub 1 als echtgenoot een beroep op redelijkheid en billijkheid toekomt. Van passagier sub 1 kan in alle redelijkheid niet verlangd worden dat hij de vakantiereis zonder passagier sub 2 zou hebben gemaakt terwijl passagier sub 2 met alle problemen en onzekerheden zou achterblijven. De vordering tot compensatie op grond van artikel 4 lid 3 juncto artikel 7 lid 1 sub b van de Verordening wordt dan ook toegewezen.
5.6.
De passagiers vorderen voorts volledige restitutie van hun ongebruikte vliegtickets. De passagiers hebben op grond van artikel 4 lid 3 juncto artikel 8 lid 1 van de Verordening recht op terugbetaling van de ticketprijs of een alternatief reisplan. Nu vaststaat dat de passagier sub 2 onterecht geweigerd is, zal de vordering tot restitutie van de betaalde ticketprijzen dan ook worden toegewezen.
5.7.
De passagiers zijn later alsnog naar Kreta gevlogen. Zij hebben schadevergoeding gevorderd in die zin dat zij de kosten van de extra PCR-testen, de extra reiskosten van Eindhoven Airport naar hun woonplaats [woonplaats] en retour, de kosten van de niet gebruikte huurauto en de kosten van hun eerste vakantiehuis vergoed willen zien. Artikel 12 van de Verordening bepaalt dat het mogelijk is om naast de forfaitaire schadevergoeding op grond van de Verordening verdere compensatie te vorderen op grond van het Verdrag van Montreal of op grond van het nationale recht. Het Hof heeft in de zaak C-345/18 geoordeeld dat het aan de verwijzende rechter is om op grond van het nationale recht de relevante rechtsgrondslag vast te stellen, te beoordelen uit welke verschillende elementen de schade bestaat en wat de omvang is van de compensatie van die schade. Vaststaat dat indien de vervoerder de vervoersovereenkomst deugdelijk zou zijn nagekomen, dat wil zeggen zonder de instapweigering, de passagiers de voornoemde schade niet zouden hebben geleden. Deze gevolgschade komt op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter acht de (hoogte van de) gevorderde kosten redelijk, en wijst de vordering tot vergoeding van de additionele kosten dan ook toe.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 348,48 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.381,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.032,57 vanaf 25 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 106,47;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter